Van Conflict naar Gemeenschap

76 HOOFDSTUK IV gesproken zijn, maar omdat het leugens zijn en blasfemieën jegens de Schrift. En de Schriften, hoewel ook door mensen geschreven, zijn niet over mensen of van mensen, maar van God."72 Voor Luther was het beslissende criterium bij het beoordelen van een andere autoriteit of die de Schrift verduisterde of haar boodschap overbracht en haar daardoor in een bepaalde context betekenis gaf. Door haar uiterlijke klaarheid kan de betekenis van de Schrift worden ingezien; door de kracht van de heilige Geest kan de Schrift het menselijk hart overtuigen van haar waarheid, van de innerlijke klaarheid van de Schrift. In die zin is de Schrift haar eigen interpreet. KATHOLIEKE VRAGEN INZAKE SCHRIFT, TRADITIES EN GEZAG 201. In een tijd waarin nieuwe vragen rezen over het onderscheid tussen tradities en wie het gezag van Schriftinterpretatie toekwam, probeerden zowel het Concilie van Trente als theologen destijds een evenwichtig antwoord te vinden. In de katholieke beleving werd het kerkelijk leven verrijkt en bepaald door meerdere factoren die niet tot de Schrift alleen gereduceerd konden worden. Trente hield eraan vast dat de Schrift en ongeschreven apostolische tradities twee middelen zijn om het evangelie door te geven. Dit vereist een onderscheid tussen apostolische tradities en kerkelijke tradities; laatstgenoemde zijn waardevol, maar secundair en veranderlijk. Katholieken vreesden ook het potentiële gevaar van leerstellige conclusies die voortvloeiden uit een individuele lezing van de Schrift. In dit verband stelde het Concilie van Trente dat Schriftuitleg geleid moest worden door het leergezag van de kerk. 202. Katholieke leraren als Melchior Cano beseften dat het kerkelijk leergezag een complexe kwestie is. Cano stelde een systeem op van tien loci of theologische bronnen, waarbij hij inging op het gezag van achtereenvolgens de Schrift, mondelinge traditie, de Katholieke Kerk, de concilies, de kerkvaders, de scholastieke theologen, de waarde van de natuur, de in wetenschap manifeste rede, het gezag van filosofen, en het gezag van de geschiedenis. Ten slotte onderzocht hij hoe deze 72 WA 10/II, 92,4–7 (Over het mijden van menselijke leer, 1522).

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=