Perspectief 2021-55

34 Dr. Kees den Biesen Perspectief schepselen en dus van hun relatie met hun Schepper staat pūršāna, ‘het vermogen om onderscheid te maken’, waardoor hun geest én lichaam woonstee van hun Schepper worden: God bracht Adam voort vanuit zijn innerlijke gedachte. Hij vormde hem en blies hem van zijn Geest in en schonk [hem] de kennis van het onderscheidingsvermogen, opdat hij goed van kwaad zou onderscheiden en zou weten dat God hem gemaakt had. En in zoverre hij zijn Maker kende, werd God gevormd en ontvangen in het denken van de mens en werd deze een tempel voor God, zijn Maker, zoals er geschreven staat: “U bent de tempel van God.” En Hij zei ook: “Ik zal in hen wonen en onder hen wandelen.”1 De Schepper vormt dus de mens naar lichaam en geest, opdat de mens van zijn kant, dankzij de gave van het onderscheidingsvermogen, in zijn lichaam en geest God zelf ‘ontvangt’ en ‘vormt’. Volgens Efrem kunnen wij alleen door bemiddeling van de Schepping erkennen dat God onze Schepper is, omdat de Schepping een geheimnisvolle realiteit is waarin de Schepper overal zijn sporen heeft nagelaten. Midden in die Schepping heeft God de mens geplaatst, een even geheimenisvol wezen dat Hij het vermogen gaf om vanuit de zichtbare kant van de wereld in contact te komen met zijn onzichtbare dimensie.2 Onze omgang met onszelf, met elkaar en met de ons omringende wereld vormt immers geen gesloten circuit, is geen absoluut, op zich staand gegeven, maar heeft juist een relatief karakter. Wij staan immers steeds in relatie met realiteiten die buiten onze grenzen bestaan en die zelfs ruimte en tijd overstijgen. In deze zin is al het menselijke relationeel en ontvangt ons mens-zijn zin en betekenis alleen vanuit relaties waarin het steeds over zichzelf heen verwijst. De mens is volgens Efrem van nature betrokken op het goddelijke en alleen binnen deze relatie authentiek menselijk:3 Op de zesde dag boetseerde de Heer het rode-aarde-wezen (ādām), stof van de rode aarde (ādamṯa), en blies in zijn gezicht een ademtocht van leven en het rode-aarde-wezen werd een levende ziel.4 Terwijl de dieren en het vee en de vogels tegelijk met hun vruchtbaarheid en met hun zielen ontstonden,

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=