Perspectief 2019-43

2019-43 Thema - Dordt en Franciscus over de bestemming van de mens Prof. dr. Gijsbert van den Brink 87 5. Vergelijking met de toenmalige situatie in de RKK Wie toch nog van mening is dat de hele discussie over de verkiezingsleer rondom de Dordtse synode een typisch probleem was dat steile calvinisten zich in hun Prinzipienrei- terei op de hals haalden, doet er goed aan zich nog eens te verdiepen in de zogeheten jansenistische strijd. Deze ontstond slechts enkele decennia later in de Rooms-Katholieke Kerk en lijkt op structureel niveau (dus als men de wat meer sacramentele inbedding weg- denkt) werkelijk als twee druppels water op het protestantse geding rond de remonstrantse genadeleer. Ook het jansenisme ontstond vanuit een Augustinus-renais- sance, waarbij enkele enthousiastelingen (of geraakten?) zich inspanden om de hele Augustinus – en met name ook de late, uiteindelijke Augustinus – voor het voetlicht te halen. Dat gebeurde in het levenswerk van de Leuvense hoogleraar en bisschop van Ieper Cornelis Jansen, postuum verschenen in 1640 onder de eenvoudige titel Augustinus . Reeds voor de verschijning tekenden plaatselijke jezuïeten in Leuven protest aan tegen het boek. Ze wisten dat Jansenius de vrije wil verwierp, evenals de betekenis van goede werken voor het streven naar eeuwig behoud. Het molinisme van de jezuïeten – een ingenieuze theo- logische denkconstructie die vooral bedoelde de vrijheid van de mens om het eigen heil te verwerven veilig te stellen – achtte Jansenius inderdaad volstrekt in strijd met de diepste spirituele intenties van Augustinus. Ook dit geding leidde tot een voortgaande polemiek die steeds wijdere cirkels trok in de kerkelijke vijvers en gaandeweg tot een vrijwel onoplosbaar probleem werd. En ook hier bleek er uiteindelijk geen weg om elkaar vast te houden maar eindigde het debat na tal van kerkpolitieke verwikkelingen in een scheuring (wat in de Rooms-Katholieke Kerk zoals bekend veel zeldzamer is dan onder protestanten) – het zogeheten Utrechts schisma dat in 1724 leidde tot het ontstaan van wat nu de Oud-Katholieke Kerk is. 21 Ook hier was sprake van een amalgaam van in elkaar grijpende ontwikkelingen die een door niemand gewild verloop kregen: het theologisch geding over de augustiniaanse genadeleer bleek terug te gaan op een uiteenlopende spiritualiteit (jansenistisch radicalisme dat aandrong op zondebesef en berouw versus jezuïtisch ‘laksisme’), ging samenvallen met spanningen tussen de seculiere en reguliere geestelijkheid, leidde tot de vraag aan wie het kerkelijk gezag toekomt (aan de bisschoppen, zoals de jansenisten bepleiten, of aan de paus) en

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=