Perspectief 2018-39

2018-39 Symposium: Het uitgestelde dispuut. Luthers stellingen herlezen Prof. dr. theol. Christoph Burger 18 Reag eer de verplichting tot het betalen van een boete voor moord of doodslag. Het gaat dus niet om de genoegdoening ten overstaan van iemand die schade geleden heeft – bijvoorbeeld door een leugen, een diefstal of een moord. Het kerkelijke boeteproces veronderstelt deze wereldlijke genoegdoening. De genoegdoening in het kerkelijke boeteproces betreft het dragen van straffen ( poenae ) die de priester – of in zware gevallen de bisschop - namens God oplegt. De genoegdoening moest uiteraard wel geschieden. Maar ze werd – in te- genstelling tot vroeger - niet meer voor de ogen van de gemeente volbracht. Ze bleef in de meeste gevallen verborgen. Omdat men ervan uitging dat God alwetend is, was het immers niet mogelijk Hem te bedriegen. 4 Onzekerheid met betrekking tot de bij God ‘openstaande rekening’ Wel doken nu vragen op: Wat als ik de opgelegde kerkelijke genoegdoening niet kan doen omdat ik oud en ziek ben? En wat als ik de opgelegde kerkelijke genoegdoening niet wil doen omdat ik rijk en machtig ben en meestal toch overal mee weg kom? En: hoe om- vangrijk is de rekening die bij God open staat? Het bleef in het ongewisse of God een prestatie die op aarde in één uur geleverd zou kunnen worden, ook met maar één uur verblijf in het vagevuur zou bestraffen. Zou iemand tien dagen in het vagevuur moeten doorbrengen indien hij of zij op aarde tien dagen had moeten vasten, of misschien toch meer? De berekening van de verschuldigde genoegdoening was moeilijk omdat een van ‘schuld’ ( culpa ) vrijgesproken zondaar nooit precies te weten kwam hoeveel ‘straf’ ( poena ) hij of zij nog af te dragen had. Want volgens de kerkelijke leer zal God bij zijn oordeel (direct na de dood) niet alléén kijken naar de begane misdaden, maar zal hij ook beoor- delen wat iemand nagelaten heeft te doen. Een christen was immers verplicht om aalmoezen te geven, hongerigen te spijzen, naakten te kleden … Een christen mag zijn of haar naaste ook niet haten. En wie heeft nog nooit haatgevoelens gehad? Hoe verfijnder gedacht werd, des te meer werd er ook op gelet met welke intenties iemand gehandeld had. Een christen kon dus nooit met volledige zekerheid zeggen: “Ik weet precies wat mijn biechtvader mij opgedragen heeft te doen, en dat heb ik dan ook gedaan: ik heb de be- devaart volbracht, de gebeden gesproken, ik heb gevast … mijn geweten is zuiver. Ik moet geen tijd in het vagevuur doorbrengen.” Zo makkelijk was het niet.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=