Perspectief 2018-39

Perspectief Symposium: Het uitgestelde dispuut. Luthers stellingen herlezen 17 De stellingen van toen 3 Van ‘controle door de gemeente vóór wederopname’ naar ‘controle door God zelf’ (De ontwikkeling van de sacramentele boete (poenitentia): attritio of contritio, confessio, ab- solutio, satisfactio) Op de langere termijn veranderde in het westen van het voormalige Romeinse Rijk de volgorde van het proces van boetedoening ( poenitentia ). Dit proces bestond uit drie stap- pen die de zondaar moest verrichten en uit één stap die de priester namens God deed. Een ‘zondaar’ diende allereerst berouw te ontwikkelen, en wel het liefst echt ‘berouw van het hart’ ( contritio cordis ), voortkomend uit liefde tot God en verbonden met afschuw voor de gedane misdaad. Maar desnoods voldeed ook ‘berouw uit vrees voor de goddelijke straf’ ( attritio ). Sommige theologen gingen ervan uit dat zich bij een christen ‘berouw uit vrees voor de goddelijke straf’ door het sacrament van de boete in ‘berouw van het hart’ zou kunnen ontwikkelen. De christen die berouw had moest bij de priester komen en zijn zonde opbiechten. In bijzonder zware gevallen moest hij bij de bisschop of zelfs bij de paus zijn. Men noemde deze tweede stap binnen het proces van de boetedoening het ‘belijden [van de zonde] met de mond’ ( confessio oris ). De priester sprak vervolgens namens God de vergeving van de schuld ( culpa ) uit. De technische term hiervoor was ‘ absolutio ’. Het is van groot belang onderscheid te maken tussen de schuld ( culpa ) die in de absolutio door God zelf vergeven wordt en de door de kerk opgelegde straf ( poena ). Want na de absolutie werd de zondaar als vierde stap een kerkelijke straf opgelegd: hij moest genoegdoening ( satisfactio ) verrichten ten overstaan van God en van zijn kerk. Deze genoegdoening in de vorm van opgelegde straffen kwam dus niet meer – zoals eerder in de kerkgeschiedenis – vóór de absolutie door de priester in de vorm van openlijke boete- doening, maar daarna. Ze kon bijvoorbeeld bestaan uit het bidden van gebeden of uit het geven van aalmoezen. In zware gevallen kon een biechtvader ook de verplichting tot een bedevaart opleggen. Als in het kader van dit kerkelijke boeteproces sprake is van ‘genoeg- doening’, dan is dat niet hetzelfde als de verplichting tot het teruggeven van gestolen goederen of de verplichting tot het herbouwen van een gebouw dat men gesloopt had of

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=