Perspectief 2018-39

2018-39 Symposium: Het uitgestelde dispuut. Luthers stellingen herlezen Prof. dr. theol. Christoph Burger 16 Reag eer 2 De geschiedenis van de aflaten in vogelvlucht. Het ideaal van zonde- loosheid bleek onbereikbaar De eerste christelijke gemeenten hadden de ambitie dat hun leden, om met de brief aan de christelijke gemeente in Efeze te spreken, “zonder vlek of rimpel” 6 zouden moeten zijn: christenen mochten na hun doop niet meer zondigen. Alleen voor lichte vergrijpen han- teerden de christenen in hun erediensten de open vraag aan God om vergeving. Maar al gauw moesten de gemeenten inzien dat hun leden niet vrij waren van serieuze misdaden zoals moord, echtbreuk en verloochening van het geloof. Nu konden de christelijke ge- meenten twee dingen doen: ze konden vasthouden aan de eis dat een christen zondeloos dient te zijn. En dat gebeurde inderdaad in sommige groeperingen, die aan deze claim vasthielden. 7 Maar de meerderheid van de christelijke gemeenten hield er rekening mee dat hun leden ook zware fouten maakten. Ze besloten zondaren weer op te nemen, indien deze boete deden. Een stap op deze weg naar grotere rekkelijkheid verduidelijkt een geschrift uit het midden van de tweede eeuw: ‘De herder van Hermas’. Dit geschrift beweert dat iemand die door de doop vrij is van zonden maar die niettemin daarna iets ernstigs misdaan heeft, nu nog één enkele keer boete mag doen. 8 Bij deze eenmalige kans om boete te doen bleef het niet, ze was alleen een eerste stap. In de loop der tijd werden christenen regelmatig weer in de gemeenschap opgenomen, die zich daarbuiten hadden gesloten door zware misdrij- ven te plegen of door hun geloof te verloochenen. Wel dienden zij in de gemeenten in het oosten van het Romeinse Rijk een behoorlijk beschamende weg af te leggen: zij moesten eerst een tijdje dicht bij de ingang van het kerkgebouw staan, en ze moesten daar door geweeklaag duidelijk maken dat ze hun fouten betreurden; na verloop van tijd moesten ze een tijd in het achterste deel van de kerk blijven; een derde stap was dat ze gedurende de eredienst moesten knielen; tenslotte mochten zij weer staan, maar nog niet ter com- munie gaan. Pas na afloop van dit proces van boetedoening werden ze weer als volwaardige leden van de gemeente geaccepteerd. 9 De volgorde was dus: men moest éérst aantonen dat men echt berouw had, daarna pas werd men weer als volwaardig lid van de gemeente geaccepteerd. Zo’n publieke boete kwam nog eeuwenlang voor.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=