Perspectief 2016-32

2016-32 De maagd Maria 33 Reag eer volkstalen normaliter als ‘deemoed’ vertaald wordt. Wat in het Griekse taalgebied al the- ologisch voorbereid was, wordt nu in het Latijnse taalgebied ook terminologisch vastgelegd: Maria is voorbeeldig deemoedig. De klemtoon verschuift van Gods genadig heenzien op Maria’s acceptatie. Van de kerkvader Augustinus stammen de kernachtige woorden: “Door een vrouw kwam de dood. Door een vrouw kwam het leven.” In de achtste eeuw sluit Beda Venerabilis zich daarbij aan: “Het was immers betamelijk dat op die wijze als door de hoogmoed van onze eerste moeder, Eva, de dood in de wereld kwam, door Maria’s deemoed het leven weer zijn intocht kon houden.” En Bernardus van Clairvaux zegt in de twaalfde eeuw in een van zijn preken: “Als je al niet in staat bent de jonkvrouwelijkheid in deemoed na te volgen, volg dan toch de deemoed van de jonkvrouw na! Jonkvrouwelijkheid is een deugd die lof verdient. Maar deemoed is noodzakelijker. De eerste wordt alleen maar aanbevolen. De tweede is (door God) geboden. […] Je kunt gered worden, zonder een leven als jonkvrouw geleid te hebben. Zonder deemoedig geweest te zijn kun je niet gered worden.” Bernardus meent te weten: “Als Maria niet deemoedig geweest was, had de Heilige Geest niet op haar gerust.” Deemoed wordt dus hier gezien en beschreven als een zekere weg tot het eeuwige heil. De reguliere kanunnik Hugo van Sint Victor (+ 1141) schrijft in zijn exegese van Maria’s loflied volgens Lucas 1: “Terecht betuigt Maria dat God in haar de deemoed aangezien heeft. Want in Maria heeft het menselijk wezen door deemoed de verzoening met God herwonnen. Door hoogmoed had het deze verzoening met God in de voorouders verloren.” “Omwille van de verdienste van Maria’s deemoed verleende [?] God haar, zijn zoon in het vlees te ontvangen.” En onder de naam van Bernardus van Clairvaux werd een preek verspreid, waarin Maria zegt: “In de gehele schepping heeft God niets gemaakt dat zo verheven is als mijn ziel.” 5 De taalkundige kritiek van Erasmus van Rotterdam op de duiding van ‘humilitas’ volgens Lucas 1, 48 als bewijs voor de ‘deemoed’ van Maria Erasmus van Rotterdam wees in het jaar 1516 in zijn ‘Annotationes’ tot hoofdstuk 1, vers 48 van het evangelie volgens Lucas– ongeacht zijn eigen verering voor Maria en ongeacht 5 Vgl. Burger (zie noot 2), p. 133-135.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=