Perspectief 2015-27

Perspectief 20 Mgr. Johan Bonny Rome nog maar in overweging te nemen. Op dat punt komt het Concilie hen klaar en duidelijk tegemoet. Er mag geen twijfel meer over bestaan dat hun bevoegdheid om ‘ zichzelf te besturen volgens hun eigen kerkelijke discipline’ onverkort in acht moet en zal worden genomen. Bij dat plechtige engagement rijst niettemin een vraag. Voor wie was dat engagement eigenlijk het eerst en het meest bedoeld: voor de oosters-orthodoxe Kerken of voor de oosters-katholieke Kerken? De hoofdstukken uit Unitatis Redintegratio over de oosterse Kerken waren voorbereid door theologen en bisschoppen die zeer goed met het oosters-katholieke gedachtegoed vertrouwd waren. Bovendien hadden vanaf het begin van het Concilie meerdere oosters-katholieke bisschoppen publiek het woord genomen, uiteraard ten gunste van betere relaties met hun oosters-orthodoxe zusterkerken, maar ook ten gunste van een groter respect voor hun eigen oosterse identiteit binnen de katholieke Kerk. Hun pleidooi voor de bestuurlijke autonomie van de oosterse kerken was tegelijk een pleidooi voor het herstel van hun eigen traditionele bestuursvorm tegenover een zich steeds verder uitbreidend Romeins of Latijns centralisme. In het kort klonk hun logica als volgt: ‘Geef eerst aan de oosters-katholieken in de katholieke Kerk, wat u nadien aan de orthodoxe Kerken in de oecumene wil geven, dan pas zal u geloofwaardig overkomen’. Hier reeds ziet men, naar mijn aanvoelen, twee onderscheiden vraagstukken en verzuchtingen door elkaar lopen: de verhouding ‘ad extra’ met de orthodoxe Kerken en de verhouding ‘ad intra’ met de oosters-katholieke Kerken. Deze vermenging is sindsdien nooit helemaal uitgeklaard. Ze vormt nog steeds een struikelblok in de driehoeksverhouding tussen de bisschop van Rome, de orthodoxe Kerken en de oosters-katholieke Kerken. Ten slotte wil ik uit de paragrafen over de oosterse Kerken nog een principe naar voren halen dat voor de oecumenische beweging bijzonder relevant is. Het gaat over het onderscheid tussen het ‘geopenbaarde mysterie’ en de ‘verschillende formuleringen ervan’: ‘ Hetgeen hierboven over een rechtmatige verscheidenheid is gezegd, willen wij gaarne ook op het verschil in theologische formuleringen van leerstukken toepassen. Er zijn immers bij het onderzoek naar de geopenbaarde waarheid in het oosten andere methoden en wegen gebruikt om het goddelijke te leren kennen en te belijden dan in het westen. Het valt daarom niet te verwonderen, dat de een bepaalde aspecten van een geopenbaard mysterie soms juister waarneemt en nauwkeuriger belicht dan de ander, zodat men dan

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=