Perspectief 2014-23

Perspectief Dr. Marcel Gielis 70 draait volledig rond het concept van de heiligmakende genade (27 keer vermeld), die he- lemaal volgens de aristotelisch-thomistische ethiek opgevat wordt als een habitus, die evenwel niet door de mens verworven, maar van Godswege ingestort wordt 15 : de heilig- makende genade wordt in de supralapsaire staat aan Adam geschonken (vr. 55), is verloren gegaan door de zonde, die is overgegaan op Adams nakomelingen (vr. 59), maar wordt teruggegeven door het doopsel (vr. 368); ze kan opnieuw verloren gaan door een (dood)zonde (vr. 150; zie ook vr. 214), maar dan teruggegeven worden door het boetesa- crament (vr. 151; zie ook vr. 430). In dergelijke theologie worden sacramenten (behalve doop en boetesacrament), gebed en goede werken gezien als middelen om de ‘habitus’ van de heiligmakende genade te versterken (vr. 152 en 359; zie ook de vragen over de sacramenten der levenden en der doden en over de uitwerking van de afzonderlijke sa- cramenten). Vooral de deelname aan de Eucharistie vermeerdert de genade “en helpt ons de deugd te beoefenen” (vr. 408). Goede werken fungeren in de rechtvaardigingsleer van de 19de- en 20ste-eeuwse cate- chismus op dezelfde wijze als de deugdzame daden in de aristotelische ethiek. Een goed werk wordt immers bepaald als “een deugdzame daad die wij met Gods genade verrichten, ter ere van God en tot welzijn van onszelf of van de naaste” (vr. 193): zoals de habitus volgens Aristoteles het verrichten van deugdzame werken vergemakkelijkt, helpt volgens de catechismus de heiligmakende genade die ons van Godswege door de sacramenten wordt ingestort, ons om deugdzame daden te verrichten (“de deugd te beoefenen”). Vol- gens de catechismus, die zich daarvoor beroept op de heilige Schrift zijn het gebed en de versterving evenzeer goede werken als de werken van barmhartigheid of van naastenliefde (vr.194). Goede werken hebben een verdienstelijk karakter als ze gedaan worden in staat van genade (vr. 196; zie ook de reeds vermelde vr. 148-149). In staat van doodzonde - en dus ook in de staat van de vervallen natuur!) daarentegen “kan men goede werken doen, maar die zijn niet verdienstelijk voor de hemel” (vr. 197). In deze uitleg van de tridentijnse 15 Catechismus van de Belgische bisdommen , vr. 148: “Wat is de heiligmakende genade? De heiligmakende genade is een bovennatuurlijke en blijvende hoedanigheid, aan onze ziel zelf gegeven, die ons deelachtig maakt aan het goddelijk leven, ons aldus heiligt en ons verheft tot kinderen van God en erfgenamen van de hemel”. In vr. 149 wordt nog verduidelijkt: “zonder haar zijn wij onbekwaam om verdiensten te verwerven en onze eeuwige zaligheid te bereiken”. Zie ook vr. 158 over de ingestorte goddelijke deugden.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=