Doof de Geest niet uit

REFLECTIE OP SPECIFIEKE CHARISMA’S 23 God door de komst van de Messias, de Dienaar van de HEER (Jes. 42:1; 53:11). Eén van de belangrijke tekenen van de komst van de Messias zouden opmerkelijke wonderen van genezing zijn (Jes. 35:46; 42:6-9; 61:1). 55. De Evangeliën beschrijven de vervulling van deze beloftes in Jezus, die het koninkrijk van God verkondigde en zichtbaar maakte door wonderen, genezingen en uitdrijvingen (Mat. 4:23; Mar. 1:34; Luc. 6:17-19). De genezingen van Jezus vormen een belangrijke dimensie van zijn openbare dienst, die een getuigenis is van het radicaal nieuwe van het koninkrijk. ‘Hij trok rond in heel Galilea; Hij gaf er onderricht in de synagogen, verkondigde het goede nieuws van het koninkrijk en genas iedere ziekte en elke kwaal onder het volk’ (Mat. 4:23). In zijn eerste preek, in Nazareth, verkondigde Jezus het eschatologische jubeljaar,9 waarbij Hij de bevrijding uit slavernij van zonde, Satan en ziekte aankondigde (Luc. 4:18-19). Zijn genezingen vloeien voort uit zijn werk van verzoening (Jes. 53:4-5; Mat. 8:16-17). Zij openbaren de barmhartigheid en het mededogen van God met allen die lijden en zijn voortekenen van zijn definitieve overwinning op het kwaad door zijn kruis en opstanding. Zij zijn de voorbode van de nieuwe schepping waardoor de mensheid in de volheid van leven wordt hersteld. Zo spreekt het boek Openbaring over de levensboom in het hemelse koninkrijk, waarvan de bladeren dienen voor de genezing van de volkeren (Openb. 22:2). 56. Veel van de genezingsverhalen in het Evangelie benadrukken hoe belangrijk het geloof van de ontvanger is. Jezus vraagt: ‘Gelooft u dat Ik dit kan doen?’ (Mat. 9:28) en vermaant: ‘Wees niet bang, maar blijf geloven’ (Mar. 5:36). Heel vaak zegt Hij tot de mensen die Hij genezen heeft: ‘uw geloof heeft u gered’ (Mat. 9:22; Mar. 5:34, 10:52; Luc. 7:50; 8:48; 17:19; 18:42). De genezingen bieden Jezus een gelegenheid tot onderricht over het geloof (Mat. 8:5-13; 17:14-21) en gehoorzaamheid (Mat. 7:21-23; 8:2-4; 12:43-45). Zij bevestigen dat Hij degene is die het gezag heeft om zonden te vergeven (Mat. 9:1-8) en die is gekomen om de verworpene op te richten (Mat. 8:24; 9:20-22; 15:21; Luc. 7:11-17; 13:10-17; 17:11-19). 9 Of ‘genadejaar’.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=