Jaargang 68 Nummer 3

Pokrof 11 Pavel Florenskij en Sergei Bulgakov. Schilderij ‘Filosofen’ door Michail Nesterov (Foto: Wikimedia Commons/ Tretjakov Gallerij, Moskou). te begrijpen is. Dat zou betekenen dat de ene mens meer begrijpt dan de ander, en tenslotte zou iedereen gedwongen zijn die ene waarheid aan te nemen. Een wereld van alleen maar heldere waarheid, waarin je je vrijheid zou verliezen. Dat soort waarheid bestaat niet. De wereld is gefragmenteerd en onbegrijpelijk, de mens verkeert in een gevallen staat, en tweedracht zal wel blijven. De enige kennis van het bestaan is te vinden in de christelijke dogma’s, die alleen in geloof kunnen worden aanvaard. En geloven, steeds volgens Florenskij, doet men in vrijheid, dwang is niet nodig. Men komt hier tot een waarheid die uit contradicties bestaat, en duidelijker wordt naarmate het goddelijke wordt benaderd. Een waarheid die niet wordt aangetoond, maar getoond en ervaren. De antinomie ligt in de twee werelden die Florenskij aanneemt: zichtbaar enonzichtbaar. “Schepper van al wat zichtbaar en onzichtbaar is,” zeggen we in de Geloofsbelijdenis - beide werelden zijn geschapen en horen bij elkaar. Dit geldt met name in de wereld van het kind, voor wie die werelden nog niet gescheiden zijn. Kinderen leven in die visie altijd in een wat extatische toestand. ‘Als kind ben je eigenlijk altijd high,’ hoorde je in hippie-kringen wel eens zeggen. De omgang van Florenskij met symbolistische dichters zal hier niet vreemd aan zijn. Bij hen is de wereld om ons heen een reeks symbolen, die verwijzen naar een hogere realiteit – het leverde een wat wereldvreemde literatuur op. De pijler en de grond In 1914 schreef hij “De pijler en de grond van de waarheid”, de titel verwijst naar de brief aan Timotheüs: “het huis Gods, dat is, de kerk van de levende God, pijler en grondslag van de waarheid.” (1 Tim. 3, 15). Het boek biedt geen systematische theologie, hoewel het fors genoeg is - 424 bladzijden in de Engelse vertaling, met nog 160 bladzijden voor de 1057 voetnoten. Het patroon is dialogisch, en steeds worden de stemmingen van de schrijver weergegeven. Het bestaat uit twaalf brieven gericht tot een vriend, tot wie weten we niet. Niet systematisch dus, eerder essayistisch. Maar misschien zijn er enige hoofdlijnen uit te halen. Natuurijk het probleem van de kennis: hoe kunnen we de waarheid kennen? De waarheid ligt in het onbegrijpelijke dogma, waaraan we ons alleen kunnen overgeven. We leren niet over God, maar ontvangen Hem, bekeren ons tot Hem. De kennis van de waarheid wordt bereikt door sprituele ascese. De kenner en het gekende vloeien in elkaar over, in de beweging van de liefde. Het is niet voor niets dat in de liturgie deGeloofsbelijdenis wordt voorafgegaan door een oproep tot liefde. (Inleiding op de vredeskus, “Laten we één zijn in liefde voor elkaar, opdat wij één van geest kunnen belijden.”) In de wereld is ook de goddelijke wijsheid, de Sophia, grondslag voor de spirituele schoonheid. “De Sophia is de schoonheid van de wereld, de rest is bedrog.” De schoonheid dringt in alles door en verheft de mens. Ze toont zich in de wereld, ligt niet verborgen in duistere mystiek. Florenskij vond ook belangrijk dat zijn boek er mooi uitzag, in fraaie vormgeving, met mooie illustraties. Het terrein van de waarheid is de Kerk, in de patristische literatuur en het monastieke leven. Hier toont zich de goddelijke schoonheid, en raken we aan de andere wereld. We ontmoeten hier het goddelijke, zoals Schepper en schepping één zijn, zoals in Christus goddelijke en menselijke natuur zich verenigen. Iconostasis Na de revolutie was Florenskij lid van de Commissie tot BehoudvanKunst enOudheden, en schreef ook vaak over kunst en iconen. In 1922 schreef hij het boekje “Iconostasis”. Veel schrijft hij over de technische aspecten. Maar het zal niet verbazen dat hij weigert de icoon te zien als een kunstwerk. Hij

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=