Jaargang 68 Nummer 3

Pokrof 12 wordt niet moe zich af te zetten tegen de heiligenafbeeldingen zoals die in het westen sinds de renaissance ontstonden. De iconenkunst reikt verder. Hier zijn we aan de grens tussen het zichtbare en onzichtbare. In het zichtbare ademt het onzichtbare. Grote betekenis geeft hij aan de droom. Voor velen meestal een absurde heksenketel, zonder zin of betekenis. Voor Florenskij is de droom een ingang tot het onzichtbare, met een eigen tijdsverloop, een eigen ruimte, vol symbolen die tot nadenken stemmen, toneel van beide werelden. Het kunstwerk – Florenskij spreekt hier vaak van als hij iconen bedoelt – is een gematerialiseerde droom. Het spirituele kunnen we met ascese bereiken. Het gevaar is dat we in een ruimte komen die wemet onze eigen ideeën bevolken, met passies die gezien worden als spiritueel. Matteüs 12, 43-45 wordt aangehaald, over de onreine geest, die, op zoek naar rust, terugkeert naar de mens. “Bij zijn komst vindt hij het (huis) leegstaan, schoongemaakt en op orde. Dan gaat hij zeven andere geesten erbij halen, nog slechter dan hijzelf; zij trekken erin en gaan daar wonen.” De grens ismoeilijk te bepalen. Dewereld biedt het ruwe materiaal, een schets, die in de icoon tot een beeld van God wordt. Een prototype dat we ergens van Gods beeltenis hebben, en waarin de essentie van de mens ligt. Zo is de mens een tempel. En het hart van demenselijke activiteit ligt in de liturgie, waarin voor en door de homo liturgus de twee werelden worden uitgedrukt, de goddelijke en de menselijke. De plek voor de icoon is de kerk. Daar stijgt de mens op. De altaarruimte is de hemelse plaats waar God en de mens elkaar ontmoeten, waar de twee werelden samen komen, bij de iconen als vleesgeworden engelen. De iconen vervangen het heilige niet, maar verwijzen ernaar, als lichtende ramen. De genezing van de blinde wordt genoemd. (Mk 8, 22-26) “Daar deed Hij speeksel op zijn ogen, legde hem de handen op en vroeg hem: ‘Kunt ge al iets zien?’ Hij keek en antwoordde: ‘Ik zie mensen, want ze lopen, maar ze lijken op bomen.’ - totdat de blinde ziende wordt en alles scherp ziet. Terwijl de iconenschilder zorgt voor het technische deel, wordt de inhoud bepaald door de kerkvaders, door de Kerk. Er is een bepaalde energie die in de icoon zorgt voor het contact met de essentie. Dit is ook het geval met iconen die matig geschilderd zijn. De intentie van de schilder is niet het belangrijkst, maar de traditie van de Kerk, die de traditionele thema’s aangeeft. Dit is alleen in schijn conservatief. De richtlijnen voor het icoonschilderen beletten niet het persoonlijke in de uitvoering, zie de grote verscheidenheid aan iconen. Het doet niets af aan de kerkelijke status van de iconenschilder. Zijn bezigheid is een bewuste keuze, hij zoekt een leidsman, hij benadert een priester, met wie hij de gebeden doet. De gebeden worden geciteerd uit de Hermeneia, het handboek voor iconenschilders van Dionysius van Fourna. De hand van de schilder wordt geleid door de Kerk. “Alleen heiligen kunnen iconenschilders zijn”. Dolf Bruinsma Pavel Florenskij met zijn dochtertje in 1926 (Foto: Monoskop.org ).

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=