Jaargang 65 Nummer 2

Pokrof 5 Op De Nederdaling van de heilige Geest zien we de Logos met de twaalf apostelen. Alles is cano- niek, met mooie Slavische letters, en verder is alles anders. De Logos ziet er vrouwelijk uit, en van elk der apostelen zou je, lettend op de gezichten en handen, een karakterstudie kun- nen maken. De H. Athanasius, op de iconostase van de Cyrilluskerk in Kiev, kijkt ons tegen zijn gouden achtergrond levendig en oplettend aan. Een Maria is levensecht, hetKind ismooi en snoezig, zoals je dat nooit op religieuze afbeeldingen ziet, en ze kijken of ze op de foto moeten. De H. Cyrillus kijkt of hij je dadelijk iets interessants gaat vertellen, en een Christus kijkt ook on- geveer zo. Een kaarsdragende engel zou je ook kunnen aantreffen in een realistische afbeel- ding van een volksbuurt. Zijn portretten, van zichzelf, zijn vrouw, zijn zoontje, zijn mooi. Dat van zijn vrouw, in een zekere luister, zijn kind, met enigszins be- nauwde blik, alsof hij weet dat hij het niet lang meer zal maken. De blikken, peinzend, oplet- tend, zetten zich voort in de iconen. Het thema van de demon is populair in de romantiek. Hij kan de trotse zijn, het genie, de opstandige, of fataal, verworpen en eenzaam. We zien hem in Vrubels Tamara’s Dans . Ze staat ver af van de Tamara van Lermontov, die zich beschaamd in een klooster heeft terugge- trokken. Bij Vrubel zien we een bijna wulpse dans; de demon, met smal gezicht en wilde haardos, ziet op afstand in dof verlangen toe. Van die tijd (1890/ ’91) is ook Tama- ra’s doodsbed ; ze ligt in een rijk gewaad, de fraaie oogleden neer, meer in voldane slaap dan in tra- gische dood. De Zittende demon (1890) is indruk- wekkend, een voor zich uit starende knoestige figuur met ontbloot bovenlijf, als een arbeider aan het eind van de dag, alles in donkere kleuren. Zijn Staande demon (1900) kijkt, de handenwonderlijkboven het hoofd gevouwen, met veroveraarsblik de wereld in. En daarna schijnt de demon in zijn omgeving op te lossen. De Vliegende demon (1899), nooit afgemaakt, is meer dan drie bij vier meter en bestrijkt een wand van het RussischMuseum in Sint-Petersburg. In de horizontaal voortijlende flarden is bijna alleen het gezicht van de demon duidelijk, diemet wijdopen ogen strak voor zich uitkijkt. In de Neergestorte demon , uit 1901, weer gedomineerd door horizontale lijnen, is zijn gestalte, naakt in een versplinterd decor, nog juist te onderscheiden; het gezicht zie je vrijwel niet meer. In een laatste schilderij met dat thema is de demon alleen nog decoratief. De demon is Vrubel zelf, zei de dichter Aleksandr Blok. Vrubel kende het poëem van Lermontov, van een regel of achthonderd, uit zijnhoofd.Maar in plaats vanhet buitengewone individu in het gedicht hebben we hier de lijdende held die het oneindige wil en zijn begrensdheid ervaart. Misschien staat hij, de figuur tussen hemel en aarde, ook voor de kunstenaar – en is zijn ondergang ook de ondergang van de kunst. Dolf Bruinsma Zittende demon’, schilderij van Vrubel uit 1890 (Foto: Wikimedia Commons)

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=