Jaargang 62 Nummer 1

Pokrof 1 2 voor wie ik heel de kosmos die ik schiep, heb getooid, ik, de Meester en Heer der eeuwen. Ik heb hem gezien en ik accepteer niet dat zijn naaktheid voorwerp van verachting wordt. Ik kan het niet verdragen mijn godde- lijke beeld in zó’n staat te zien, want dat is zowel schande voor Mij als de schandvlek op het blazoen van mijn kind. De eer van mijn zoon beschouw Ik als die van mijzelf. Haast je, slaven van Me, mijn diena- ren, geef aan al zijn ledematen hun schoonheid terug, want die hebben al mijn liefde. Vreselijk vind Ik het om degene die vol berouw naar Mij toeholt, en mijn vergeving heeft verdiend, om die van alle verzorging en deco- rum verstoken te zien. Trek hem het kleed der genade aan, dat is het bevel van de Meester en Heer der eeuwen. De tweede zoon protesteert bij de vader, in het evangelie (vss 25-30) én bij Romanos. Romanos spint hun dialoog poëtisch uit, maar besluit– anders dan in het open einde van de nieuwtestamentische parabel – in de voorlaatste strofe van de hymne, op zijn geheel eigen originele wijze: “Mijn zoon, wees blij samen met al degenen die tot het feestmaal zijn genodigd. En meng jouw gezangen met die van de engelen. Want je broer was verloren, en zie: weer teruggevonden! Hij was dood en tegen alle verwachting in is hij verrezen!” Op deze woorden liet de andere (zoon) zich overhalen, Hij verheugde zich samen met zijn broer en psalmzong als volgt: “Hef alle acclamaties aan! Zalig wie elke zonde vergeven is, wiens fouten zijn bedekt en uitgewist; ik loof U, die houdt van de mens, ook mijn broer hebt Gij gered, Gij, de Meester en Heer der eeuwen. [vert. L. van Leijsen, op grond van Franse en Engelse versies, met tevens een oog op de Griekse grondtekst] Muurschildering van de Verloren Zoon in een Roemeens-orthodox klooster, Zuid-Moldavië. (Foto: Leo van Leijsen)

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=