Jaargang 61 Nummer 5

van elke traditie, zo zwaar en onontkoombaar. Woest. Raadselachtig. Door geen enkele an- dere muziek beïnvloed. Niet traditioneel, en ook niet avantgardistisch. Ze past niet in de muziekgeschiedenis. En ze raadt ook af haar muziek theoretisch te analyseren. “Van de na- tuur zelf”, zegt een commentator. Ze sluit niet bij bepaalde genres aan. Ze schreef vijf sym- fonieën, maar het zijn geen echte symfonieën. Ze schreef ‘kamermuziek’, maar het is geen echte kamermuziek. Een voorbeeld is Dona nobis pacem , geschreven voor tuba, piccolo en piano. Bizarre com- binatie. En niet voor in de kamer. Het begint met zware tubastoten, omcirkeld door schrille tonen van de piccolo. Een bepaald ritme is er niet. Alles gaat als met dreunende stappen voorwaarts, zes minuten lang. Dan komt de piano met een onbeschrijflijke melodie. In het tweede deel ontstaan enige ritmische patro- nen, de muziek wordt zachter. En er treedt rust in. De piano neemt het over, met wel- luidende, bijna ontroerende akkoorden, en hier en daar een discrete dissonant. En veel stiltes. De vrede is gegeven. In heel haar oeuvre zijn stiltes zeer belangrijk. Ze schreef vijf symfonieën met namen als: Ware en Eeuwige Zegen (de tweede), Jezus de Messias, red ons (de derde), Gebed (de vierde). De vierde symfonie bestaat uit één deel, duurt iets meer dan 8 minuten en is geschreven voor trompet, piano en tamtam. Er is ook een so- praanpartij. Bij de uitvoering mag de sopraan geen juwelen dragen, had de componist be- dongen. Ze zingt ook nauwelijks – ze stoot flar- den gewijde teksten uit. De instrumenten gaan hun eigen gang. Zo gaat het ook in de vijfde symfonie. Deze duurt bijna een kwartier en is geschreven voor drie blaasinstrumenten, viool, percussie en een declamator. De laatste gekleed in het zwart, is de aanwijzing. Zijn partij is klaaglijk, in flarden reciteert hij het Onze Vader. Ook hier is bijna geen verband tussen de declamatie en wat het orkest doet. En zoals vaak bij Oestwolskaja, de tonen komen agressief dreunend op je af, ze lijken uit de aarde zelf te komen, onont- koombaar. Ritmische patronen zijn er weinig, de noten, vierden, duren even lang, zijn even belangrijk. “De vrouw met de hamer” noemde Elmer Schönberger haar, vanwege de dreu- nende partijen. Ze bleef haar hele leven in haar geboortestad Leningrad/Sint-Petersburg, als een kluize- nares. Geen foto’s wilde ze, geen interviews, geen reizen. En ook geen opdrachten. Wat ik doe hangt van God af , zei ze. Wat iemand de opmerking ontlokte dat God er dan niet veel aan gedaan had. Haar oeuvre telt slechts 25 composities en van een aantal ervan nam ze afstand. “Voor het geld” noteerde ze op een aantal partituren. Ze overleed in 2006. Een jaar voor haar dood was op de tv nog de mooie documentaire (uit 1994, red. ) over haar te zien, door Reinbert de Leeuw en Cherry Duyns in de serie Toon- meesters . Sofia Goebajdoelina De tweede componist, Sofia Goebajdoelina, werd in 1931 geboren in Tsjistopol, in de Tataarse Autonome Republiek, binnen een familie van religieus gemengde komaf. Haar opa van vaders zijde was een islamitische mollah, zelf bekent ze zich tot het Russisch- orthodoxe geloof. Ze studeerde compositie en piano in Kazan en componeerde onder meer voor films. In 1975 zette de componistenbond haar op de zwarte lijst, omdat ze zonder toestemming deelnam aan concerten in het Westen. Bekendheid kreeg ze begin jaren ’80 met Offertorium , hieronder te bespreken. Ze kreeg van de Internationale Bachacademie in Stuttgart de opdracht voor 2000 een Passie te componeren. Die moest in het Russisch worden gezongen en in Rusland en in Duits- land worden uitgevoerd. Voor de componist was dit niet vanzelfsprekend. In de Orthodoxe Kerk worden geen instrumenten gebruikt en Rusland kent geen passietraditie. Ze wilde er geen theater van maken; elke dramatische uitbeelding wilde ze zo veel mogelijk vermij- den. Op 1 september 2000 ging haar Johannespassie in Stuttgart in première. Er was een groot orkest, een koor van een man of zestig, plus 1 6 Pokrof Galina Oestwolskaja

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=