Jaargang 61 Nummer 4

Altijd al zo? Sommige waarnemers komen tot de conclusie dat christendom en islam niet samen kunnen leven. Ook Valognes ziet de komst van de islam als het begin van de teloorgang van het chris- tendom in de regio. Deze visie is volgens Teule op historische gronden niet houdbaar: in de ge- schiedenis bleek dit samenleven wél mogelijk en was vaak ook heel vruchtbaar voor beide re- ligies. Studie van de geschiedenis is daarombe- langrijk omde actualiteit te begrijpen. Historischoverzicht Voordat de islam kwam, in de pre-islamitische periode, was het christendom in het Midden- Oosten al verdeeld geraakt, zowel op theologi- sche en christologische gronden als vanwege nationale en etnische factoren. Deze verdeeld- heid van de christenen droeg waarschijnlijk bij aan de snelle verspreiding van de islam. De By- zantijnse Rijkskerk en de verschillende natio- nale kerken leefden op gespannen voet met el- kaar. Onder het nieuwe islamitische bestuur kwamen juist de nationale christelijke kerken tot bloei. In de 8 e eeuw, de eerste Abassidische periode, zien we een bijzondere interactie en zelfs dialoog tussen christenen en moslims op wetenschappelijk en filosofisch gebied. Chris- tenen speelden hierin een belangrijke rol door- dat ze de Griekse wijsbegeerte en wetenschap overdroegen aan de moslims. Volgens Teule was deze dialoog een geïnstitutionaliseerde manier van denken: de deelnemers aan het ge- sprek ontdeden zich van vooropgezette catego- rieën van denken over de ander en mochten geen argumenten ontwikkelen op basis van de heilige boeken. Alle meningen waren in princi- pe gelijkwaardig en mochten gezegd worden. Teule noemt deze periode een ‘model van ont- moeting’. . Dit veranderde eind 10 e eeuw door de Byzan- tijnse herovering van Antiochië en de komst van de kruisvaarders. Hierdoor gingen de christenen in het Oosten zich meer op het Westen richten en voor sommigen kwam hun solidariteit ook daar te liggen. Het samenleven van christenen en moslims begon barsten te vertonen. Anderzijds gingen de christenen zich intellectueel toenemend richten op de re- ceptie van islamitisch gedachtengoed, zowel cultureel als religieus. In het jaar 1300 maken deMongoolse khans hun keuze voor de islam. Waar hun komst de christenen eerst inspireer- de tot hoop op een Mongools-christelijke al- liantie tegen de moslims, is die nu de bodem in geslagen. De islamitische machthebbers pro- beerden elke alliantie met het Westen in de kiem te smoren, o.a. door het verdrijven van Maronieten en Grieks-orthodoxen uit de wel- varende kustregio’s van Syrië en Libanon. De Arabische wereld werd grotendeels geïslami- seerd, wat de minorisering van christenen in de regio versnelde. Voor de culturele en literai- re traditie van de christenen betekende dit dat er weinig originele productie meer was, geen communicatie met de islamitische wereld, en een concentratie op de eigen kerkelijke boe- ken. Onder deOttomanen De Ottomaanse periode van 1516 tot na de Eer- ste Wereldoorlog betekende een aanzienlijke verandering van de positie van de christenen. Zij moesten traditionele belastingen betalen en waren maatschappelijk beperkt door hun sta- tus als dhimmi ’s. Toen in de 16 e eeuw na het Concilie van Trente katholieke missionarissen verschenen, kozen vele oosterse christenen voor het katholieke model en verlieten hun moederkerk. Iedere christelijke gemeenschap kreeg een met Rome verbonden (geünieerde) pendant: Grieks-katholieken naast Grieks-or- thodoxen, Syrisch-katholieken naast Syrisch- orthodoxen, Chaldeërs naast de ‘Nestoriaanse’ kerk. Dit betekende een verzwakking van de positie van christenen. Volgens Teule was de komst van de missiona- rissen niet alleen een religieus fenomeen, maar ook een westerse politiek om zowel poli- tiek als commercieel door te dringen tot het Ottomaanse Rijk. Westerse mogendheden, vooral Frankrijk, wierpen zich op als bescher- mers van alle met Rome verbonden christenen en deze laatsten zochten ook hun bescher- ming. In de geünieerde kerken ontstaat een im- port-literatuur: westerse theologie en spiritu- aliteit worden vertaald naar het Arabisch. Teule wijst erop dat er bij de christenen geen afkeer was van de lokale Arabische moslimbe- volking, maar dat zij zich vooral verzetten te- gen het Ottomaanse staatsbestel. Tegelijk betekende de Ottomaanse periode een einde van de minorisering van de christelijke bevolking; haar aandeel op het totale aantal in- woners stijgt in de Levant van 12% naar 30% en blijft gelijk in Egypte. Hierdoor kunnen christenen in de 19 e eeuw weer een belangrij- ke culturele rol spelen, vergelijkbaar met die in de 10 e eeuw. Door hun contacten met het Wes- ten konden christenen een motor voor ver- 1 6 Pokrof

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=