Jaargang 54 Nummer 2

POKROF 19 tie van de gaven en de genade- handelingen die eraan vooraf gaan.’ Zijn speculatie over het offerbegrip gaat op bijna scholas- tieke wijze. In die zin, zo wordt wel eens gezegd, is hij geen typisch Byzantijnse schrijver. Nadat de priester persoonlijk lof en dank heeft gebracht aan de Heer en zijn verlossingswerk heeft genoemd, vertelt hij het verhaal van het Laatste Avond- maal. Hij herhaalt de woorden die Jezus heeft gesproken, en smeekt om de verandering van de Gaven, doordat ze de Geest mogen ontvangen. Na deze woor- den zijn de Gaven geconsac- reerd. Het lichaam van de Ge- kruisigde ligt op tafel. Het offer, de transformatie, staat op de voorgrond. De eucharistie heeft een trinitair karakter - ook de H. Geest wordt aangeroepen, en er is geen breuk tussen de woorden van Christus en het gebed tot de H. Geest. Dan is de vraag in Hoofdstuk 28: ‘Hoe zijn we verzekerd van wat we geloven?’ Het is het hoofd- stuk over de werking van de Geest. Christus zelf heeft ons gezegd dit tot zijn gedachtenis te doen. Als hij ons de macht ertoe niet zou geven, had hij dit niet gezegd. Het is de Geest die die macht geeft, die consacreert door de handen en de woorden van de priester. Onzichtbaar is de Geest altijd met ons, zoals Chris- tus dat is in de geconsacreerde gaven. Het offer wordt steeds herhaald - Christus is priester tot in eeuwigheid. De gaven worden eerst aan God de Vader toegewijd - zoals Chris- tus, zelf offer, vanaf de aanvang was toegewijd aan God de Vader. Door de kruisiging - de offerdood - is de scheiding tussen God en mens opgeheven. Het offer bete- kent het mysterie van het verlos- singswerk van Christus. In de liturgie wordt zijn heilswerk uit- gebeeld en degenen die er aan deelnemen worden geheiligd. Het offer vindt tijdens de Eu- charistie nog steeds plaats, in navolging van de woorden: “Doe dit tot mijn gedachtenis.” “Dit” heeft betrekking op de gehele ritus. Met het herhalen van Christus’ woorden wordt de transformatie van de Gaven in de gefolterde en gekruisigde Mees- ter afgesmeekt in Kabasilas’ visie. Zo blijft Christus zich offeren en is hij priester tot in de eeuwigheid. Bij de consecratie roept de pries- ter niet de Zoon aan, maar de Vader, want Christus voltrekt het offer niet als mens, maar als God. De kruisiging was de wil van de Vader. Omdat het lichaam van Christus onsterfelijk is, kan de kruisiging niet herhaald worden. Het offer geschiedt op het mo- ment van de consecratie en is werkelijk. Het lam wordt ge- offerd, het brood wordt geheiligd en wordt offer: het lichaam van Christus. In de consecratie ge- schiedt het offer door de veran- dering van het brood. De Gaven zijn geheiligd, en heiligen op hun beurt de deelnemers. De epiclese Berucht uit de geschiedenis van de betrekkingen tussen Oost en West is de controverse rondom de epiclese. Het blijft altijd een wat vreemde affaire, die als steen des aanstoots goeddeels is ver- dwenen. Was het in die tijd dan wel een belangwekkend strijd- punt, berustte het niet meer op misverstanden en competentie- kwesties? De epiclese is het gebed dat wordt uitgesproken na de instel- lingswoorden, en waarin wordt gebeden dat God zijn heilige Geest mag doen neerdalen om brood en wijn in lichaam en bloed te veranderen. In de La- tijnse ritus bestaat (ook nu) nog een dergelijk gebed: supplices te rogamus (“Wij vragen U sme- kend…”, zie kadertje), waarin gevraagd wordt dat de geconsa- creerde Gaven door de engelen naar het hemelse altaar worden gebracht. Het gebed was ooit uit- gebreider, en had dezelfde func- tie als de epiclese, tot het werd ingekort toen de instellings- woorden steeds belangrijker waren geworden. In het Oosten bleef men de epi- clese belangrijk vinden, hoewel het vaag bleef of men het gebed van essentieel belang vond, of dat het werd beschouwd in samenhang met de instellings- woorden. Kabasilas over de epiclese In het Negenentwintigste Hoofd- stuk, gaat Kabasilas in op de controverse. Zijn standpunt is eerder verzoenend dan streng Orthodox. De Latijnen, aldus Kabasilas, zeggen dat na de instellings- woorden verder geen gebeden meer nodig zijn om de verande- ring te bewerkstelligen. De Ga- ven zijn door de Heer geconsa- creerd. Toegevoegde gebeden, die weer brood en wijn noemen, ge- tuigen dan van een slecht geloof, of zijn overbodig. Zo worden de institutiewoorden tot iets onze- kers, afhankelijk van het onzeke- re menselijke gebed. Want het is

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=