Jaargang 54 Nummer 2

POKROF 20 niet zeker of het gebed wordt verhoord. Aldus de Latijnen, in de weergave van Kabasilas. In diezelfde weergave: de Latij- nen verwijzen naar Johannes Chrysostomus, die de instel- lingswoorden vergelijkt met het oudtestamentische: “Gaat heen en vermenigvuldigt u”. Ook dan, betoogt Kabasilas, gelden de woorden van de Heer als oor- zaak, maar de mensen moeten er gevolg aan geven. Het mysterie wordt voltrokken door de pries- ter, de handelingen en het ge- bed. Het gebed betekent niet dat de mens al of niet op zichzelf vertrouwt, maar dat hij ver- trouwt op God. Het gebed drukt uit dat we rekenen op de macht van God, omdat die ons beloften heeft gedaan. Zelfs na de dood van Christus blijven geloof en gebed nodig. “Doe dit tot mijn gedachtenis” wil zeggen dat dit steeds door ons gebeurt. In de Chrysos- tomusliturgie wordt aan de betrokkenheid van de mens een grotere betekenis verleend. ‘Supplices te rogamus’ Dan, in Hoofdstuk 30, consta- teert Kabasilas dat de Latijnen een dergelijk gebed hebben: het supplices te rogamus: dat enge- lenhanden de gaven mogen brengen naar het hemelse altaar (zie kader). Moeten de Gaven let- terlijk naar de hemel worden gebracht? Waarom dan? Christus is al in de hemel, en hij is ook bij ons, want hij is God. Of geloven de Latijnen dat niet? Of moeten we eronder verstaan dat de Gaven nóg heiliger worden? Dat zou oneerbiedig zijn. De Latijnen weten dus wel dat bij de consecratie brood en wijn hun weg nog niet hebben gevon- den. Een engelenhand is nog nodig. Alles gebeurt door Christus, hij bemiddelt en heiligt. Hij is pries- ter, offer en altaar in één. Er wordt gevraagd dat de Gaven naar het altaar worden gebracht, zonder van plaats te veranderen, want het altaar heiligt de Gaven. Terwijl wij vragen dat de Geest de Gaven zal heiligen. Dus de La- tijnen vragen hetzelfde als wij. Alleen enkele nieuwlichters la- ten dit gebed weg, aldus Kaba- silas. De priester en de gelovigen De priester, gelijk de profeet, ver- telt niet, maar laat zien. Hij ver- tegenwoordigt ons, is onze be- middelaar, en in onze naam vraagt en smeekt hij; hij nodigt ons uit en roept ons op. Maar dé priester is Christus. Een mens alleen zou dit nooit allemaal kunnen doen. Het is mogelijk dat de priester onwaardig is, maar wij weten dat niet altijd. Daarom blijven de Gaven Gode welgevallig. De genade heiligt, de priester zelf niet. Hij handelt niet zelf, hij spreekt alleen de woorden uit. Wij, onwaardig de Gaven te ont- vangen, worden waardig ge- maakt door Christus. Wij zijn niet alleen denkend, maar ook ziende, niet alleen lerend, maar ook schouwend. We bieden ons aan, en krijgen er het leven voor terug. We zien, maar niet alleen met onze ogen. Als we de Gaven aanbieden, smeken we om de genade van de Heer. Het smeken is er pas in laatste instantie. Allereerst prijzen wij, daarna uiten wij onze dankbaar- heid, verder belijden wij en ten- slotte komen we met de vraag van de veroordeelden die goed- heid verwachten: de vraag om ontferming. Als we dit vragen, zijn we aller- eerst in vrede, met anderen en met onszelf. De zekerheid waar- mee we vragen, wordt gesteund door Gods aanvaarding, de een- heid van het geloof en de over- brenging door de Geest. Onze lichaamshouding is staan- de: klaar voor de strijd, en: als dienaren, smekelingen. Door de lezingen zijn wij gezuiverd en voorbereid. “Doe dit tot mijn gedachtenis” geeft ons de kracht van de Geest. Kabasilas schreef zijn Uitleg in een tijd dat de Byzantijnse litur- gie haar hoogste punt van ont- wikkeling had bereikt. De uitleg geeft hij aan de hand van de tek- sten van de liturgie en verder be- vat het geschrift veel theologie. De argumenten komen voorna- melijk uit de Bijbel, met name uit de Brief aan de Hebreeën, en bewegen zich rondom het offer- begrip. “Een juweel voor de Kerk van Christus”, aldus patriarch Gennadios Scholarios, een eeuw later. Dolf Bruinsma Supplices te rogamus Wij vragen U smekend, almachtige God: beveel dat deze [Gaven] door de handen van uw heilige Engel op uw altaar in den hoge gebracht mogen worden, in het zicht van uw goddelijke majesteit, opdat, wan- neer wij door deze deelname aan het altaar het geheiligde Lichaam en Bloed van uw Zoon zullen ontvan- gen, wij vervuld mogen worden met elke hemelse zegening en genade.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=