Perspectief 2021-52

2021-52 Samengeroepen om vredestichters te zijn 7 2. Dialoogcommissie: samenstelling, werkwijze en dynamiek Het initiatief tot het aangaan van een officiële oecumenische dialoog werd in zekere zin geboren uit de persoonlijke vriendschap die ontstond tijdens de jaarlijkse ontmoeting van twee mensen tijdens het oecumenisch secretarissenoverleg. Dat is een min of meer infor- meel overleg dat onder de benaming Conference of Secretaries of Christian World Communities al sinds 1957 jaarlijks bij elkaar komt (het bestond daarvoor ook al, maar kwam minder regelmatig bij elkaar). Daar raakten dr. Larry Miller, toen secretaris van de Mennonite World Conference (hij is nu secretaris van het Global Christian Forum), en mgr. John Radano, de secretaris van de westerse afdeling van de Pauselijke Raad voor de Be- vordering van de Eenheid in Rome (hij is inmiddels met emeritaat en teruggekeerd naar de Verenigde Staten), met elkaar in gesprek. De wederzijdse waardering leidde er al toe dat vanaf het midden van de jaren tachtig over en weer uitnodigingen werden gestuurd voor belangrijke kerkelijke gebeurtenissen. Zo waren er dopers aanwezig bij de Wereld- gebedsdag met paus Johannes Paulus II in Assisi in 1986 en werd een katholieke vertegenwoordiger uitgenodigd bij de wereldassemblee van de Mennonite World Confe- rence in Calcutta in 1997. Dat was mgr. John Mutiso Mbinda uit Kenya, medewerker van de Pauselijke Raad en later ook lid van de dialoogdelegatie. De officiële bilaterale oecumenische dialogen zijn geen gesprekken waarbij deelnemers op persoonlijke titel spreken. Zij spreken als vertegenwoordigers van de kerkgemeenschap waartoe zij behoren. Daarom worden zij door die gemeenschap officieel daartoe gedele- geerd. Aan doperse zijde was dat wel wat ingewikkeld, omdat aan de Mennonite World Conference geen leerstellige rol wordt toegekend. De vraag was daar: wie delegeert wie en met welk recht of welk gezag? Toch lukte het om in goed overleg tot een redelijk re- presentatieve delegatie te komen. Aan katholieke zijde vervult de Pauselijke Raad die rol. Zo werd ik zelf in het voorjaar van 1998 op mijn kamer aan de Nijmeegse universiteit vanuit Rome gebeld door mgr. John Radano met het verzoek of ik namens de rooms-katholieke kerk deel zou willen uitmaken van de commissie. Dat verzoek was gebaseerd op het proef- schrift over de katholieke polemiek tegen de dopers beweging in de zestiende en zeventiende eeuw, waarmee ik tien jaar eerder, in 1988, in Amsterdam was gepromoveerd.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=