Perspectief 2020-49

2020-49 Geloofsbelijdenis en Oecumene 65 auteurs vergeten hierbij dat er wel degelijk belangrijke geschilpunten zijn. Ik noem er twee. Het eerste gaat over de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in brood en wijn na de eucharistie. Bij een bevriende predikant kreeg ik eens na de avondmaalsviering de restan- ten van hetzelfde stokbrood dat zojuist in die viering was gebruikt, nu besmeerd met Heinz Sandwich Spread, als lunch aangeboden. Dit was voor mij als katholiek toch een wat on- gemakkelijke ervaring. Een tweede punt waarover wij het nog niet eens zijn, is de vraag wie er mag voorgaan in een eucharistieviering. Moet dit een gewijde bedienaar zijn? En mag die gewijde bedienaar een vrouw zijn? Het boek had aan dynamiek en diepgang gewonnen als de auteurs de geschilpunten hadden benoemd, aanzetten hadden gegeven tot een oplossing en de lezer huiswerk hadden opgegeven. Bij de aanzet tot een oplossing hadden de auteurs bijvoorbeeld kunnen opmerken dat de concentratie van de discussie over de werkelijke tegenwoordigheid van Christus op diens tegenwoordigheid in brood en wijn een verenging is; vanuit de vroege Kerk bezien is die tegenwoordigheid óók een tegenwoordigheid in de verzamelde gemeenschap. Een volgend punt van kritiek heeft betrekking op de structuur van het boek. De opzet van het commentaar van de schrijvers volgt niet altijd de structuur van de belijdenis. Zo volgt aan het eind van het boek nog een hoofdstuk over de Drie-eenheid en wordt pas daar het probleem van het filioque besproken. En zo wordt de zinsnede ‘wiens rijk geen einde zal h ebben’ pas besproken in de bespreking van ‘ de wederopstanding van het vlees en het leven van de eeuw die komt’ (180). De inhoudsopgave maakt niet altijd duidelijk waar je iets zoeken moet, en registers ontbreken al helemaal. In een aantal gevallen kreeg ik ook de indruk dat de tekst van het boek niet zozeer wordt bepaald door wat de lezer nodig heeft om de belijdenis te begrijpen, als door de stok- paardjes van de auteurs. Dat geldt bijvoorbeeld voor hun lange excurs over voorzienigheid en het lijden (26 – 39), voor wat zij zeggen over de nederdaling ter helle (die immers ont- breekt in het Niceno-Constantinopolitanum, 64 – 66), voor de canon (148 – 150), voor de lange uitweiding over apocalyptiek en millenniarisme (een term die bovendien niet wordt uitgelegd) (182 – 188) en voor de uitweidingen over doxologie (194 – 196), de trinitarische renaissance (een samenvatting van een eerder artikel van Rikhof, 196 – 197) en de be- roemde Roeblev-ikoon (197 – 198). Veel van die uitweidingen zijn weliswaar interessant, maar zij leiden af van de hoofdlijn van het betoog. Promovendi leren wij altijd: Kill your

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=