Perspectief 2020-49

64 Prof.dr. Marcel Sarot Perspectief manier blijft er, en dat is het derde nadeel, geen agenda over voor toekomstig oecume- nisch gesprek. Als wij het over alles wat wezenlijk eens zijn, dan is de enige vraag nog: waarom zijn wij institutioneel niet één? Laat ik een paar voorbeelden geven waar deze nadelen spelen. Traditioneel staan de katholieke en de protestantse uitleg van de aposto- liciteit van de kerk lijnrecht tegenover elkaar. Katholieken menen dat het hier om de apostolische successie gaat en wijzen erop dat protestanten niet in de apostolische suc- cessie staan. Protestanten leggen de term uit als gaat het om het vasthouden aan de leer van de apostelen, en dan zouden juist katholieken een probleem hebben, omdat de ka- tholieke kerk daarvan in sommige opzichten zou zijn afgeweken of er iets aan zou hebben toegevoegd. Van de Beek en Rikhof bespreken beide aspecten zonder duidelijk te maken dat het een normaliter in de Catholica meer wordt beklemtoond, het ander in de Refor- matie. Zij bespreken beide bovendien in algemene zin, zodat het vasthouden aan de leer van de apostelen het bestrijden van ketterij in het algemeen wordt (iets waar katholieken ook niet op tegen zijn), en de apostolische successie de bevestiging van ambtsdragers door handoplegging (wat ook binnen het protestantisme gebeurt) (168 – 171). Op deze manier wordt niet helder dat in de praktijk van de oecumene de apostolische successie wel degelijk een probleem is, bijvoorbeeld doordat de katholieke kerk vast wil houden aan een ononderbroken lijn opvolgingslijn die teruggaat op de apostelen, en ook doordat de katholieke kerk alleen mannen erkent als geldig gewijd in deze lijn. Ook worden de ver- schillen van mening over wat behoort tot het apostolisch geloofsgoed en wat niet en wat dus ketterij is, niet benoemd. De tekst krijgt op deze wijze een enigszins statisch karakter en belicht de oecumenische opdracht die er voor de huidige generatie ligt, niet. Een tweede voorbeeld van het nadeel van een consensustekst is de bespreking die Van de Beek en Rikhof geven van de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie. Op het eerste gezicht zou men een dergelijke bespreking überhaupt niet verwachten in een uitleg van de geloofsbelijdenis van Nicea / Constantinopel; het feit dat de auteurs uitgebreid ingaan op de eucharistie heeft te maken met de wijze waarop zij belijdenis en eucharistie aan elkaar verbinden, waarover hieronder meer. De auteurs zetten kort uiteen dat ‘over de praesentia realis … geen fundamenteel verschil tussen Rome en de reformatie’ bestaat en dat het ‘merkwaardig’ is ‘dat juist het punt waarin geen verschil van mening was, het meest een sjibbolet is geworden tussen protestanten en katholieken’ (173) . De

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=