Perspectief 2019-45

2019-45 Prof. dr Erik Borgman 41 Eerst met betrekking tot het eerste speerpunt, dat allereerst betrekking heeft op de kerk. In de dogmatische constitutie over de kerk van het Tweede Vaticaans Concilie, Lumen Gentium, staat onder no. 12 te lezen dat de heilige Geest de kerk niet alleen door sacra- menten, ambten en diensten leidt, maar: onder de gelovigen van elke rang ook bijzondere genaden (verspreidt), die hen geschikt en bereid maken om allerlei werken en taken op zich te nemen die voor de hernieu- wing en de verdere uitbouw van de kerk dienstig zijn (…) Deze charismata, zowel de meest schitterende als de meer eenvoudige en meer algemene, die doelmatig en nuttig met het oog op de noden van de kerk en daarin voorzien, moeten met dankbaarheid en als een bemoediging worden aanvaard. Naar buitengewone gaven echter mag men niet lichtvaardig worden gejaagd en men mag ervan niet overmoedig vruchten ver- wachten voor het apostolaat. Uit deze laatste zinnen spreekt een terughoudendheid tegenover de buitengewone gaven van de Geest die ik als typisch beschouw voor een katholieke visie op de charismata. Ik kom daar later nog op terug. Maar het Concilie stelt hier niet alleen vast dat alle gelovigen samen de kerk vormen, maar dat de Geest door hen allemaal de kerk opbouwt. De Geest maakt van ons gebruik op een steeds eigen, maar ook steeds aan de situatie aangepaste manier en zo krijgt de kerk gestalte. Je zou zelfs kunnen zeggen dat in de conciliedocu- menten een accentverschuiving plaatsvindt. Lag eerder alle nadruk op de overtuiging dat de kerk is gesticht door Christus, daar legt het Concilie veeleer het accent op het feit dat de kerk gedurig gevormd wordt door de heilige Geest. Het is in de voorstelling van het Concilie de Geest die alle gelovigen een rol geeft in de opbouw, de uitbouw en de voort- gang van de kerk. In het decreet over het lekenapostolaat Apostolicam Actuositatem lezen wij: Door het ontvangen van deze charismatische gaven, ook de meer eenvoudige, krijgt ieder gelovige het recht en plicht deze te gebruiken, in de Kerk en in de wereld, tot welzijn van de mensen en tot opbouw van de kerk. Zij moeten dit doen met de vrijheid van de heilige Geest, die ‘waait waar Hij wil’, en tegelijk in gemeenschap met hun broeders in Christus, vooral met hun herders (nr. 3). Het zijn dus de charismata die de gelovigen tot dragers maken van de missie van de kerk.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=