Perspectief 2019-43

2019-43 Thema - Dordt en Franciscus over de bestemming van de mens Dr. Anton ten Klooster 103 Op dit punt is het goed om op te merken wáár in het document al deze opmerkingen staan: vrijwel meteen aan het begin. Voor Franciscus begint aan zijn bespiegelingen over heiliging is het pelagianisme samen met het gnosticisme als het ware een massief strui- kelblok dat eerst uit de weg geruimd moet worden. Franciscus geeft hiermee uitdrukking aan een zelfde sentiment als de Synode van Dordt, namelijk -zoals samengevat door Van den Brink- “het eeuwig leven is geen recht, maar een bijzondere genade die ons onver- diend ten deel kan vallen” (Gijsbert van den Brink, Dordt in Context , p. 18). Pas als alle presumptie bij voorbaat uitgesloten is kunnen we spreken over wat een goed, gelukkig en heilig leven is. Misschien is het ook wel nuchter om het zo te benaderen: wat kun je ver- mijden, waar kun je nog groeien? Ook in de katholieke theologie kun je weinig -lees: niets- doen aan je eigen rechtvaardiging. Het thema verwerping speelt in dit document echter geen grote rol. Alles wat negatief is met betrekking tot de bestemming van de mens komt bij Franciscus aan bod wanneer hij komt te spreken over wat het geluk in de weg zit. Hier is dat een soort morele presumptie, in het vervolg van het document wordt het ook ge- vonden in ons eigen egoïsme en in de duivel die het voortdurend op ons voorzien heeft (GE 159-163). Al is het document geen theologisch traktaat, we kunnen wel opmerken dat Franciscus zich niet zozeer zorgen maakt over het feit dat God de mens zou verwerpen maar dat de mens aan God voorbijgaat. De reflectie van Franciscus over het pelagianisme roept de vraag op waar deze dwaling volgens hem betrekking op heeft. Het lijkt weinig te raken aan de klassieke twist over wat de mens kan bijdragen aan zijn eigen initiële rechtvaardiging. Franciscus is niet bezig met het bestrijden van de theologische positie dat de mens zich door middel van zijn werken zich op die rechtvaardiging kan voorbereiden. Preciezer gedefinieerd heeft zijn positie be- trekking op hoe er omgegaan wordt met de heiliging van de gelovige. Daar waar heiliging gereduceerd wordt tot het voldoen aan hoge normen zal dit sluipenderwijs een menselijk project worden in plaats van dat het vrucht is van Gods genade. Franciscus sluit hier aan bij de positie die breed wordt toegeschreven aan Luther en zijn navolgers namelijk dat de goede werken van de gelovige de vrucht zijn Gods rechtvaardigende genade. Deze positie is overigens ook in onder meer in het werk van Thomas van Aquino volop aanwezig. Al- lereerst komt de genade, al het verdienstelijke dat de mens kan doen volgt uit die eerste

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=