Perspectief 2017-38

Perspectief 10 Fred van Iersel absoluut-verplichtend karakter toegekend alsof het hier een moraal betreft, en wel een absolutistische moraal. Dat het recht een morele grondslag nodig heeft wordt door NGO’s nogal eens vergeten. Vreemd genoeg zijn het juist NGO’s op het gebied van mensenrechten die het Kantiaanse misverstand met betrekking tot de status van het recht voeden: zij gaan uit van een rechtspositivisme - het recht geldt omdat het er is. Natuurlijk is dit handig voor pressiegroepen, maar het verwaarlozen van de morele grondslag van het recht zal zich op den duur tegen de ethiek van de mensenrechten keren, omdat die haar bescherming vanuit het morele karakter van mensen en vanuit een morele cultuur verliest. Ze herhaalt het probleem van het voluntarisme in de vorm van een arbitrair rechtspositivisme. De courante methodes in de democratische rechtsstaat om tot morele consensusvorming over het publieke domein te komen zijn er twee. Allereerst is er sprake van een proceduralisering van de ethiek. Zorgvuldigheid en protocol vervangen de substantiële rationaliteit in de ethiek. Het scherpst is dit duidelijk in ethiek en wetgeving rond het levensbegin en levenseinde. Bij verondersteld gebrek aan morele waarheid wordt een procedurele norm gesteld; een zorgvuldigheidsethiek vervangt een inhoudelijk kader. Deze proceduralisering van ethiek en de juridische vertaling daarvan, gaan gepaard met een vorm van culturele generalisatie. Indien er al een morele consensus is, heeft deze een abstract-universeel karakter: het gaat over vrijheid en gelijkheid (Van Iersel, 2008). De laatmoderne democratische rechtsstaat laat een convergentie zien tussen het vrijheidsethos van het liberalisme met zijn aandacht voor autonomie, zelfbeschikking, zelfverwerkelijking en zelfontplooiing en de sociaal-democratische aandacht voor gelijkheid in termen van gelijkberechtiging, gelijke kansen, gelijke uitkomsten van sociaal beleid, en gelijkheid in kansen op emancipatie uit traditionele bindingen en niet-gekozen vormen van collectiviteit en institutionalisering van relaties. Partijpolitiek gezien blijkt deze convergentie fataal te zijn voor de sociaal democratie - mogelijk door een verwaarlozing van gelijkheid in uitkomsten van sociaal-economisch beleid met de daarin vervatte nivellering en arbeidsrechtelijke zekerheid in tijden van economische rationalisering van de arbeidsmarkt. Maar vooral filosofisch is de synthese tussen vrijheid en gelijkheid, in de VS voorbereid door John Rawls, in Europa door Jürgen Habermas en K.O. Apel, heel opmerkelijk. Het links liberalisme van Rawls en de proceduralistische gelijkheidsethiek van

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=