Perspectief 2017-35

Perspectie 60 Prof. Dr. A.H.M. (Fred) van Iersel veel gemeenschappelijk waar het gaat om het besef van de universaliteit van Gods heilzame liefde. Jezus’ groeiende inzicht in de universaliteit van Gods heilzame liefde In uiteindelijke zin danken christenen uit de gojim de toegang tot het heil aan de joodse messias Jezus van Nazareth zelf met zijn aandacht voor niet -Joden als een Samaritaanse vrouw aan een bron (Joh. 4) en zijn aandacht voor een Romeinse honderdman die heil en genezing zoekt voor zijn zieke knecht (Lc. 7: 2). Na de kruisdood van Jezus was het zelfs een van zijn beulen, een Romeins soldaat, die als eerste beleed dat Jezus de Zoon van God is. Maar zelfs Jezus zelf maakte, volgens Mt. 15 – in het verhaal van de Kanaänitische vrouw die Jezus voorhoudt dat hondjes toch het brood mogen eten dat van de tafel valt en dat zo ook zij het heil mag ontvangen dat voor Israël overvloedig is –, zelfs Jezus zelf maakte toch ook zelf een bekering mee in de erkenning dat het heil dat Zijn Vader schenkt ook voor niet-joden bedoeld is. Het is in dit verhaal alsof Jezus zelf moet ontdekken hoe overvloedig en in wezen universeel de liefde van Zijn hemelse Vader wel niet is. Pas doordat Jezus Christus ook oog had voor het heil van niet-joden, voor Gods liefde ook voor niet-joden, werd mogelijk wat Paulus schreef in zijn Romeinenbrief: ‘Er is geen onderscheid tussen Joden en andere volken, want ze hebben allen dezelfde Heer. Hij geeft rijke gaven aan allen die hem aanroepen, want er staat ‘Ieder die de naam van de Heer aanroept, zal worden gered’. (Rom. 10: 11-13). In de brief aan de Galaten (3:28-29) ontwikkelt Paulus dit idee dat er geen onderscheid is waar hij naar voren brengt dat in Christus ‘Jood noch Griek, slaaf noch vrije, man noch vrouw’ is. Dit is een heel belangrijke passage voor het thema ‘vreemdeling’. Paulus laat in de Galatenbrief namelijk zien dat particuliere identiteiten van mensen als Jood of Griek, als slaaf of vrije, of als man en vrouw, relatief onbelangrijk zijn. We zijn namelijk allen op een dieper niveau in beginsel een geworden in Jezus Christus. De eenheid van alle mensen lag natuurlijk al besloten in de schepping van de mens naar Gods beeld en gelijkenis. Door de zelfontlediging van Christus in de menswording die Paulus aanduidt in de brief aan de Filippenzen (Fil. 2:7) is de verdeeldheid hersteld die op de goede schepping volgde met als klassiek symbool van die verdeeldheid de toren van Babel. Wij zijn één want we delen een universele, door Christus getransformeerde, menselijke natuur, die de mogelijkheid in zich heeft de gestalte aan te nemen van Christus. Al heel vroeg in de christelijke traditie, met Paulus, verkrijgt de

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=