Perspectief 2017-35

2017-35 Wij zelf: vreemdelingen 59 Reag eer overaccentuering van de joodse identiteit als niet-eigen, anders en vreemd. Ik prijs me gelukkig dat de Kerk op dit punt van de relatie met het jodendom haar houding heeft bijgesteld en blijft bijstellen en ik deel in de belangstelling van veel christenen voor het vele goede en mooie dat de Bijbel maar ook recent levende joodse mensen, waaronder ook filosofen als Martin Buber, Emmanuel Levinas, en schrijvers als Primo Levi, Paul Celan, Samuel Pisar, Elie Wiesel en Abraham Heschel, of een kunstenaar als Marc Chagall in de vorige eeuw hebben voortgebracht. Maar het bewonderen van de kracht van het Joodse denken, van schrijverschap en kunst mag niet opnieuw tot een onteigening leiden – die ditmaal niet uit vernietigingsdrang maar uit enthousiasme en waardering voortkomt –, en daarom neem ik mijn vertrekpunt uitdrukkelijk juist ook in de bredere christelijke traditie. Dit althans heb ik geleerd van mijn contacten met rabbijnen met wie ik gewerkt heb en dus ook in dialoog ben geweest. Geleidelijke universalisering van Gods heil Dat Gods heil ook voor niet-Joden en voor onszelf toegankelijk is, sprak en spreekt allerminst vanzelf. Wij danken onze toegang tot de Joodse heilsgeschiedenis allereerst aan joodse profeten die vooral sedert de zevende eeuw voor Christus geleidelijk aan het zicht openden op de universaliteit van Gods heil (von Rad 1987; von Rad 1992). Zij vertolkten het ideaal van een Israël dat in vrede met de volken leeft en dat zwaarden kan omsmeden tot ploegscharen (Jes. 2,2-4). De profeten doorbraken bovendien de illusies van zelfrechtvaardiging door van binnen uit kritiek te geven op het uitverkoren volk. Zij vertolkten ook het geloofszicht dat ook niet gelovigen conform Gods wil kunnen handelen en (vaak ongewild) een rol kunnen vervullen in de heilsgeschiedenis – bijvoorbeeld bij de beslissing tot het laten terugkeren van het volk Israël uit ballingschap; en de profeten vertolkten het geloofsinzicht dat God voor elke zwakkere, uiteindelijk elk mens, opkomt, ook voor de vreemdeling. Uiteindelijk volgt hierop een fase waarin ook binnen de joodse traditie, bijvoorbeeld bij Gamaliël, de rabbijn en tijdgenoot van Paulus, wordt bevestigd dat God zelf ten diepste liefde is (Murphy- O’Connor 2001). De enige stap die ten tijde van Christus ontbreekt is dat niet-joden ook dragers van dit vertrouwen in Gods liefde kunnen worden: bekering tot de joodse godsdienst voor iemand uit de gojim blijft een lastig gegeven. Desalniettemin hebben jodendom en christendom op basis van de Bijbel zeer

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=