Perspectief 2015-28

2015-28 De icoon, beeld van ons geloof 25 Reag eer voor het gewone volk, maar niet voor monniken. Deze beeldvijandigheid is steeds latent levend en duikt in de geschiedenis geregeld terug op. Nochtans sprak de Kerk zich uitdrukkelijk uit voor het beeld in het Zevende Oecumenische Concilie, dat plaatsvond in Nicea in 787 en dat een antwoord wilde bieden aan de iconenvijanden, de ‘‘iconoclasten’’, die in het Byzantijnse rijk gedurende ongeveer honderd jaar hun gevecht tegen het beeld hadden kunnen doorzetten. Het is pas in 843 dat de Kerk de triomf van het beeld kon vieren, toen de Byzantijnse keizerin Theodora een einde stelde aan elke beeldvervolging. Ze deed dit conform de besluiten van bovenstaand concilie, dat meer dan vijftig jaar eerder het maken en opstellen van beelden ter verering als een wezenlijk element van het kerkelijke leven had gesteld. De besluiten van dit concilie werden trouwens in het Westen niet zo gemakkelijk aanvaard. De theologen van Karel de Grote schreven zelfs tegendraadse traktaten (de Libri Carolini ) en het concilie van Frankfurt in 794 wees uitdrukkelijk de verering van beelden af. Er werd hun alleen een catechetische waarde toegekend, een opvatting die in het Westen zal blijven prevaleren en die teruggaat op de visie van paus Gregorius de Grote (540-604) over de rol van beelden in de geloofsbeleving. In latere periodes kwam de roomse beeldenleer (met Rupert van Deutz (±1075-1129), Siger van Brabant (±1240 - ±1281-‘84) Heilig Aanschijn 2005

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=