Perspectief 2015-28

Perspectie 22 Prof. Dr. P.B.Smit van het volk Israël, het Jodendom. Of dat de zanger altijd bewust is, is de vraag – de interreligieuze dimensie van de christelijke liturgie is niet altijd aan de oppervlakte aanwezig, in ieder geval. Dit is pas een eerste laag, echter. Een tweede laag is meer intercultureel dan oecumenisch: de melodie die ook de tekstvorm medebepaald komt uit een eerdere traditie van psalmgezang, namelijk die van de Geneefse kerk. Ook wanneer de (toen) Nederlands-Hervormde tekstdichter Barnard zich met deze, eveneens Calvinistische, traditie verwant voelde, is er toch een verschil tussen Geneefs en Nederlands calvinistisch protestantisme, net zoals dat er is tussen het Nederlands en het Frans. Niettemin verbindt de melodie en de brontekst van de psalm deze twee uitdrukkingen van Calvinistisch protestantisme: net zoals in de oorspronkelijke Geneefse versie is de melodie van Loys Bourgeois geassocieerd met Psalm 134 (niet, zoals in latere versies, met psalm 100). Tegelijkertijd is het natuurlijk ook zo dat de vertaling van een Hebreeuwse tekst naar Frans voorbeeld in het Nederlands ook zijn eigen interculturele dynamiek kent. Terwijl dit allemaal nog plaats vindt binnen één confessionele traditie, die op twee momenten op een analoge wijze een psalm recipieert, is het feit dat deze psalm, naast in verschillende protestantse en Anglicaanse bundels, nu ook zijn weg heeft gevonden in een katholiek (c.q. oud-katholiek) gezangboek (als lied 280 in het Oud- Katholiek Gezangboek van 1990 [Hilversum: Gooi en Sticht]) van direct oecumenisch belang. Ook wanneer je kunt zeggen dat een psalm natuurlijk ook tot het katholiek erfgoed behoort vanwege zijn plaats in de Bijbel, is deze traditie van berijmd psalmen zingen – en zeker deze melodie – niet van oorsprong, in de confessionele zin van het woord, katholiek. “Typisch” katholiek – weer in de confessionele zin van het woord – is veel meer de onberijmde recitatie van psalmen op Gregoriaanse melodieën. Het koesteren van psalm 138 in de hierboven geciteerde versie als “eigen” liedgoed binnen een katholieke traditie heeft daarom oecumenische relevantie: blijkbaar kan het “vreemde” “eigen” worden en is het mogelijk om in de ander, of tenminste in diens liedgoed, ook het eigen geloof te herkennen. De bewustwording hiervan dient er tegelijkertijd toe om te ontdekken hoe oecumenisch de eigen traditie, juist in de “gecanoniseerde” en zo in hoge mate identeitsvormde vorm zoals die in een liedboek voorhanden is, wellicht onverwacht, nu eigenlijk is.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=