Perspectief 2015-27

Perspectief 12 Mgr. Johan Bonny de Kerken en de Wereldraad van Kerken . De Katholieke Conferentie voor Oecumenische Vragen, actief vanaf 1952 onder leiding van Johannes Willebrands en Frans Thyssen, ging in hetzelfde spoor verder. Yves Congar en Christophe-Jean Dumont namen trouwens aan deze katholieke conferenties deel en voerden er het woord. Uiteindelijk bracht G. Thils al deze inzichten samen in zijn magistrale boek Histoire doctrinale du mouvement oecuménique , origineel gepubliceerd in 1955 en herwerkt in 1963 9 . En om dit verhaal af te maken: G. Thils was, samen met Frans Thijssen, de belangrijkste auteur van de eerste tekst over de oecumene die het Secretariaat voor de Eenheid in het najaar van 1961 opstelde, met het oog op het Concilie. Deze historische verwijzingen mogen volstaan om de verdienste te onderstrepen van een aantal katholieke theologen die al geruime tijd vóór het Concilie gewerkt hadden aan een doctrineel draagvlak voor de katholieke deelname aan de oecumenische beweging. Dankzij hun theologische competentie en het vertrouwen dat zij genoten in oecumenische kringen, kon het Concilie in korte tijd een lange achterstand inhalen. Na jaren harde en vaak eenzame arbeid achter de schermen, brachten zij de oecumene letterlijk van de achterkamer naar de voorkamer van de katholieke Kerk. Dat de theologie van de ‘ elementen van de Kerk ’ en de ‘ niet volkomen gemeenschap ’ naast sterke kanten ook zwakke plekken vertoont, zal niet verwonderen. Zo kan het begrip ‘element’ de indruk wekken alsof andere Kerken en kerkelijke gemeenschappen wel over waardevolle bouwstenen beschikken, maar zelf geen coherent bouwwerk vormen. In alle oecumenische dialogen die na het Tweede Vaticaans Concilie werden opgestart, is al vlug gebleken hoezeer andere tradities wel degelijk een organisch en coherent geheel vormen. Ze vertonen een ecclesiologische samenhang waarin alle bouwstenen theologisch en pastoraal met elkaar verbonden zijn. Bovendien zijn niet enkel hun afzonderlijke ‘elementen’, maar is ook hun onderlinge samenhang een vrucht van het werk van de Heilige Geest. Niet enkel aan hun ‘elementen’, maar ook aan hun ‘geheel’ komt een theologische kwalificatie toe. De oecumenische dialoog kan zich daarom niet beperken tot de vraag welke kerkelijke ‘elementen’ in andere tradities voorhanden zijn. Ze moet zich ook inlaten met de vraag hoe deze elementen daar onderling met elkaar verbonden zijn tot een kerkelijk ‘geheel’ en welke betekenis aan dat ‘geheel’ toekomt. Zo komt dan de 9 G. T HILS , Histoire du mouvement œcuménique , Louvain, 1955; Nouvelle Edition 1963.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=