Perspectief 2014-23

2014-23 Het Concilie van Trente (1545-1563). 25 Reag eer Concilie ook op dat vlak vastliep. Ondertussen zouden zowel keizer Ferdinand I als koning Filips II een bijzondere aandacht voor het concilie aan de dag leggen. Ignasi Fernández Terricabras heeft bijvoorbeeld nauwkeurig gereconstrueerd hoe die laatste immer op- nieuw aandrong op een snelle afhandeling van het concilie, al probeerde hij dan steeds zijn vorstelijke prerogatieven te bewaren. 45 Bij de aanvang van de derde concilieperiode werd dan ook vooral begonnen met de ma- tiging van de strenge Index van Paulus IV. Een commissie zou daar het komende halfjaar aan werken, zoals op de achttiende sessie werd overeengekomen. Nog maar eens werd de hervorming en herwaardering van het bisschopsambt op de agenda gezet, met daarin het heikele punt van de residentieplicht. Maatregelen die al tijdens de eerste zittingsperi- ode waren genomen, met name financiële boeten voor wie de residentieplicht niet onderhield, hadden niet het gewenste effect, vanwege de vele achterpoortjes die open bleven. Vele hervormingsgezinde bisschoppen, vooral bij de Spaanse delegatie, zagen als enige mogelijkheid om de residentieplicht als van goddelijk recht te verklaren. Anderen, vooral de Italianen, wilden de residentieplicht hoogstens als een aspect van kerkelijke wet- geving beschouwen. Dit laatste impliceerde immers dat er dispensaties mogelijk waren (met name door de pauselijke curie en tegen betaling). Omdat zij de belangen van de paus en de curie in deze verdedigden, werden zij zelanti genoemd. De discussie eindigde in een patstelling. Na een half jaar discussie had het Concilie praktisch geen enkele doortastende maatregel genomen, en de decreten die op 16 juli 1562 werden afgekondigd waren dan ook weinig verregaand. Wel had de idee zicht doorgezet dat het Concilie de facto de voort- zetting was van waar het vorige was gestopt. Daardoor zien we ook vandaag nog de drie zittingsperiodes, verspreid over achttien jaar, als één geheel, en ook John O’Malley doet er alles aan om het concilie als één gebeurtenis te interpreteren. 46 Het Concilie sleepte zich verder. In september 1562 werd een decreet uitgevaardigd waar- bij de mis als offer werd erkend. In een andere canon bij hetzelfde decreet, werd er op een vanzelfsprekende wijze van uitgegaan dat het Latijn de taal was waarin de mis werd gece- lebreerd. Maar de volkstaal werd niet uitdrukkelijk afgewezen, zoals vaak wordt gedacht. 45 I. Fernández Terricabras, Philippe II et la Contre-Réforme. L’Église espagnole à l’heure du concile de Trente, Parijs 2001. 46 O’Malley, Trent , p. 176-189.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=