Perspectief 2013-20

9 maatregelen maakten ze aanspraak op de oprichting van een kerkelijke ‘noodorganisatie’ (c.q. een noodbisdom). Daarbij hadden ze niet de intentie iets anders te worden dan de katholieken die zij vóór het concilie waren. Dit wordt echter maar ten dele duidelijk uit de terminologie die men ging hanteren. In Duitsland en Oostenrijk ging men zich Altkatholiken noemen, in Zwitserland koos men de term Christkatholiken . 30 De keuze voor die terminologie had te maken met het programma. In een fundamentele verklaring van het in 1871 in München gehouden eerste congres van de oud-katholieke beweging werd beschreven dat men wilde vasthouden aan het oud-katholieke geloof, zoals overgeleverd in Schrift en traditie, en aan de oud-katholieke rituelen en instellingen of bepalingen van de oude kerk. In dit Münchense programma waren echter ook vooruitstrevende punten opgenomen die als ‘hervormingen’ werden aangeduid. Hieronder vielen een verantwoordelijke participatie door de leken (‘het katholieke volk’) aan de kerkelijke aangelegenheden, het streven naar hereniging met de orthodoxe kerken en een groeiende verstandhouding met de protestantse en episcopale (anglicaanse) kerken. In de loop van de jaren 1870-80 ontstond, zoals reeds gezegd, in Duitsland (1873/74), Zwitserland (1875/76) en Oostenrijk (1877/88) een kerkelijke organisatie met een synode en een bisschop. 31 Het vasthouden aan het episcopaat stond voor de Duitse oud-katholieken niet ter discussie, maar vormde juist een belangrijk onderdeel van hun zelfperceptie (iets wat in Zwitserland anders lag: daar volgde wel een verhitte controverse). Het probleem dat ontstond doordat geen van de bisschoppen van de concilieminderheid aan een wijding wilde meewerken, werd overwonnen dankzij de medewerking van de als jansenistisch bekend staande kerk van Utrecht die in 1723/25 los van Rome was geraakt. Nog belangrijker voor het begrijpen van de katholiciteit van de oud-katholieke beweging was het gegeven dat, reeds voor het instellen van de noodbisdommen 32 , oecumenische initiatieven werden ontplooid die zelfs verder gingen dan de genoemde hervormingsprogramma’s. Op de lange termijn gingen orthodoxe en anglicaanse groeperingen en enkelingen, in overeenstemming met hun kerkleiders handelend, hier op in. Protestantse vertegenwoordigers lieten het na enige tijd afweten, wat werd veroorzaakt door het gegeven dat er (in het Duitstalige gebied) geen landelijk instituut was dat als gesprekspartner kon optreden. Een andere oorzaak was het oud-katholieke programma dat in de herfst van 1872 tussen oud-katholieke, orthodoxe en anglicaanse representanten werd overeengekomen. 33 Bedoeld wordt het gegeven, dat voor de beoogde stap tot toenadering of zelfs voor het komen tot een unie van kerken, de zogenoemde ‘oude kerk’ het uitgangspunt en referentiekader vormde. Vanuit dit kader konden latere uiteenlopende confessionele ontwikkelingen tussen Oost en West en tussen katholiek en protestant worden beoordeeld. 30 Deze voor zover ik weet aan het eind van de zeventiende eeuw in geestelijke en wetenschappelijke publicaties voorkomende uitdrukking impliceert geen eenduidige kerkelijk-theologische richting, maar geeft in de loop van de negentiende eeuw een tegen de jezuïeten gekeerde of anti-ultramontaanse tendens aan. Aldus werd het in 1874 de officiële benaming voor de kerk in Zwitserland. De betekenis is in confessionele zin gelijk aan ‘oud-katholiek’. Met die uitdrukking wilde men tot uitdrukking brengen dat men de eigen geloofspositie, in tegenstelling tot de vernieuwingen van Vaticanum I, wel in overeenstemming vond met de vroege kerk. Nog een andere omschrijving is ‘pools-katholiek’ (Polen), of ‘pools nationaal katholiek’ (Verenigde Staten). Hiermee wordt tegelijkertijd een verzet tegen, maar ook een claim ten opzichte van ‘rooms-katholiek’ tot uitdrukking gebracht. Vgl. voetnoot 32. Zie voor een beschrijving van oud-katholieke identiteiten: Von Arx , Old Catholic Churches. 31 In Oostenrijk slechts een bisdomsbestuurder, aangezien de staat pas na het uiteenvallen van het Habsburgse rijk de verkiezing van bisschoppen toestond. De in 1881 gekozen bisdomsbestuurder was voor de regering een persona non grata . Slechts de volgende in 1888 gekozen bisdomsbestuurder werd geduld. 32 Geen oud-katholiek bisdom doet aanspraak op een historische bisschopszetel uitgezonderd de Oud-Katholieke Kerk van Nederland, die als ‘Rooms-Katholieken der Oud-Bisschoppelijke Cleresie’ haar oorsprong terugvoerde op Willibrordus (ca. 695). Rome voerde na de onlusten van de Reformatie en de Nederlandse onafhankelijkheidsstrijd pas in 1853 een eigen hiërarchie in, daarmee voorbijgaand aan het voor hen als schismatiek geldende aartsbisdom Utrecht. Vgl. vanuit oud-katholiek perspectief Schoon , Cleresie, 159-177. 33 Vgl. overeenkomstig Küry , Altkatholische Kirche, 462

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=