Perspectief 2013-20

7 Einzelkirche zerfällt‘. 20 In tegenstelling tot deze niet altijd eenduidige omschrijvingen is mijns inziens de interpretatie van Peter Stockmeier bruikbaar. Hij meent dat ‘katholieke kerk’ wordt gebruikt om een transcendente grootheid aan te duiden, die in de empirische lokale kerk, die daarvan een afbeelding is, secundair aanwezig is. 21 Zo kom ik tot de volgende omschrijving: de plaats, waar de verhouding ‘Christus – katholieke kerk’ in soteriologische concreetheid zichtbaar begint te worden, is de plaats waar bisschop (priester, diaken) en gemeente in de kerkelijke praxis zich in harmonie verbinden. Dat is: wanneer allen zich – binnen de liturgische context – op de bisschop oriënteren (vgl. ook Trall 3, 1; Phld 3, 2). Met andere woorden: de ‘katholieke kerk’, met haar wezenlijke afhankelijkheid van de door Christus ontsloten volheid van genade, is daar waar een rondom het ‘mono-episcopaat’ gestructureerde lokale kerk in liefde en eenheid deze verhouding tot Christus, met name in de eucharistie (vgl. Ef. 20, 2) 22 , werkelijkheid maakt. 23 En nog eens anders gezegd: de ‘katholieke kerk’ is en wordt zichzelf in iedere eucharistische samenkomst van de met haar bisschop verenigde lokale kerk. Bijgevolg is de verhouding tussen de verschillende lokale kerken, die alle ‘katholieke kerk’ zijn, het best te duiden als een relatie in identiteit. De ‘katholieke kerk’ is dan dus geen grootheid die alle lokale gemeenten op institutionele wijze omvat, en de lokale kerken niet enkel ‘delen’ van een universele ‘katholieke’ kerk. 2.2 In MartPol 8, 1 - 10, 2 is sprake van ἡ κατὰ τὴν οἰκουμένην καθολικὴ ἐκκλησία en dit laat zich op een gelijke manier duiden. Dat geldt eveneens voor 16, 2. Lastiger is MartPolInscr: ‘De kerk van God, die in Smyrna in den vreemde woont (παροικοῦσα), aan de kerk van God, die in Filomelium (in het zuiden van Frygië) in den vreemde woont, en aan alle in den vreemde wonenden (παροικίαι) van de heilige en katholieke kerk waar ook’. Zijn ook de kerken van God in Smyrna en Filomelium dergelijke ‘parochies’? Hier zou de omschrijving ‘heilige en katholieke kerk’ op de (relatieve) geografische universaliteit van de kerk, die in plaatselijke parochies is verdeeld, betrekking kunnen hebben. Dat is ook het geval in 8, 12 en 16, 2, alleen wordt deze betekenis daar niet tot uitdrukking gebracht met de woorden ‘katholieke kerk’. In alle genoemde voorbeelden (vgl. ook nog de anti-montanistische opmerkingen van Eusebius, Hist. Eccl. 5, 16,9) valt uit de directe of minder directe context af te leiden dat ‘katholieke kerk’ tevens een afbakening jegens andere vormen van kerk-zijn impliceert en dus ook de notie van orthodoxie of orthopraxie in zich draagt. 24 Met de vraag hoe dit verder moet worden geduid (bijv. anti-montanistisch of anti-marcionistisch of agnostisch, waarbij het reddende heil vanaf het begin slechts aan een beperkte groep mensen kan toekomen), zullen we ons hier verder niet bezig houden. 2.3 We werpen nog kort een blik op een omschrijving van de katholiciteit van de kerk door Cyrillus van Jeruzalem. Hij heeft rond het jaar 384 de catechumenen de geloofsbelijdenis van Nicea uitgelegd en stelt in de 18 e les: ‘Katholiek wordt zij (i.e. de kerk) genoemd omdat ze zich over de gehele wereld uitstrekt (διὰ τὸ κατὰ πάσης εἶναι οἰκουμένης), van het ene uiteinde van de aarde tot het andere, en omdat ze volledig (καθολικῶς) en zonder falen alle dogmen onderwijst die tot de kennis van de mensen moesten komen … en omdat ze het 20 Bauer / Paulsen , Briefe, 96. 21 Stockmeier , Begriff, 74. 22 Een soortgelijke nadruk op de eucharistie, die in de ene kerk haar werking ontvouwt, ziet Hübner , Überlegungen, 61, voetnoot 138, in de Paaspreek, die gewoonlijk aan Hippolytus wordt toegeschreven (SC 27), maar door hem gedateerd wordt in de tweede eeuw. 23 Schlink , Dogmatik, 587, zegt met betrekking tot onze positie: “Die Katholizität der Kirche ist die Katholizität Jesu Christi, des Herrn aller Gewalten, des Herrn des Alls”. 24 Vgl. Buschmann , Martyrium, 166.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=