Perspectief 2013-20

21 Belangrijk is dat bij synodale processen (met concrete synodale vergaderingen) een dubbelstructuur, waarin sprake is van een primaat en van synodaliteit, tot zijn recht komt. Een van de bisschoppen draagt de verantwoordelijkheid voor het op gang komen van het synodale proces en, waar mogelijk, ook voor de afronding ervan. Daartoe heeft hij bepaalde rechten en plichten. Een beslissing wordt echter nooit door hem alleen genomen, maar door alle aan het synodale proces deelnemende representanten van de lokale kerken of gemeenschap(pen) van lokale kerken. Vanuit dit perspectief wordt door de oud-katholieke theologie het ambt van de paus (als primus inter pares ) bij een breed universeel synodaal getuigenis van de gemeenschap van alle lokale kerken en bij de positiebepaling ten aanzien van geloofsvragen zonder meer erkend . 89 Dergelijke getuigenissen moeten mijns inziens, ook in de geglobaliseerde en versmeltende wereld waarin de kerk zich beweegt, echter wel iets buitengewoons blijven en niet verworden tot een uitvloeisel van louter bureaucratie. Oud- katholieke theologie hecht eraan dat de sanctorum communio of de congregatio fidelium met behulp van genoemde ‘participatiemogelijkheden’ wordt vormgegeven. Hiermee verhoudt ze zich kritisch tot tendensen tot uniformistisch-centralistisch ecclesiologische concepten en ook tot concepten waarin de ware kerk uiteindelijk toch verborgen, onzichtbaar is en als zodanig de verbindingen binnen of tussen lokale kerken niet nodig heeft. 5 Nog openstaande vragen 5.1 Een van de veelbesproken vragen binnen de nieuwe rooms-katholieke ecclesiologie betreft de verhouding tussen de universele kerk en de lokale kerk. De vraag wordt meestal benaderd vanuit de idee dat beide zich weliswaar door wederzijdse perichorese tot elkaar verhouden, maar dat toch de eerstgenoemde een bepaalde mate van theologische prioriteit over de laatstgenoemde heeft. 90 In het licht van een oud-katholieke ecclesiologie kan hierop echter nauwelijks – of enkel afwijzend – worden gereageerd, 91 aangezien ‘universele kerk’ mijns inziens heeft te maken met het universeel primaat van de paus en de daarmee verbonden verantwoordelijkheid voor alle lokale kerken c.q. alle herders en gelovigen overeenkomstig Pastor Aeternus en de receptie daarvan in Lumen Gentium. Ze heeft (niet uitsluitend, maar toch opvallend) betrekking op zijn met plenitudo potestatis waar te nemen sollicitudo omnium ecclesiarum . Wanneer ‘universele kerk’ op deze manier wordt gelijkgesteld aan de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk uit de geloofsbelijdenis en wordt gesteld dat deze wordt gerepresenteerd door en gerealiseerd in de lokale kerken, dan wordt een verschil zichtbaar dat verder moet worden uitgelegd. En dan wordt de ‘toepassing’ van deze theologoumena op de situatie waarin sprake is van reële zichtbare confessionele Rome remained in the ecclesial reality of the first millennium one of the patriarchates, and the first and principal one”. Sterker nog S, 105. Vgl. ook Örsy , Development. Het recentelijk afstand doen van de titel “Patriarch van het Westen” door de paus is in het licht van de dialoog met de orthodoxie en vanuit de door de huidige paus al jaren behartigde idee dat men van het Oosten geen erkenning van een primaatsleer kan vragen, aangezien deze in het eerste millennium noch geformuleerd is noch in het kerkelijk leven ingang gevonden heeft, moeilijk te begrijpen. Vgl. ook Nedungatt , Patriarchal Ministry; Kasper , Schwesterkirchen, 116-118. Of dit afstand doen een opening voor toekomstige ontwikkelingen kan bieden richting de “westerse” kerken is een vraagteken. 89 Vgl. Von Arx , “Petrusamt”. 90 Vgl. Komonchak , Local Church; McDonnell , The Ratzinger-Kasper Debate. 91 Binnen de oud-katholieke (en ook orthodoxe) ecclesiologie wordt in het discours aangaande de verhouding lokale kerk – universele kerk niet gesproken over de universele kerk. Zij veronderstelt de universele kerk als institutie die sacramenteel gezien geen waarde heeft, maar die door juridische parameters bepaald wordt. Het is de door de paus tezamen met het college van bisschoppen geleide kerk (LG 18-29), waarbij het college van bisschoppen primair als een uitdrukking van de universele kerk gezien wordt. De bisschoppen zijn allereerst in het college opgenomen en pas in tweede instantie aan een lokale kerk, als ecclesia particularis , verbonden. Daarbij wordt een analogie verondersteld tussen Petrus en de Twaalf en paus en de bisschoppen. Men spreekt over het apostelcollege – wat exegetisch zeer bedenkelijk is. Achter deze overwegingen gaat de gedachte schuil dat de kerk van Jeruzalem uit Handelingen (of de ‘kerk van God’ waar Paulus over spreekt in 1Kor 15,9; Gal 1,13; Phil 3,6) eigenlijk niet de eerste lokale kerk is, maar een soort prefiguratie van de gehele kerk zoals die net omschreven is.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=