Perspectief 2013-20

22 kerken die niet in gemeenschap staan zelfs nog buiten beschouwing gelaten. Wanneer echter ‘universele kerk’ niet als een theologische (of ontologische) grootheid wordt gezien, maar gelijk staat aan de gemeenschap van alle lokale kerken in en met een primaat- synodale structuur, 92 dan zou echter sprake zijn van een hoge mate van convergentie. Van hieruit moet dan de vraag worden gesteld hoe de universele gemeenschap van alle lokale kerken zich verhoudt tot de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk waarover wordt gesproken in de geloofsbelijdenis. Vanuit oud-katholiek theologisch perspectief zou men kunnen zeggen dat deze universele gemeenschap van lokale kerken, evenals de lokale kerk op zichzelf, een levende gestalte van de Una Sancta et Catholica is. Van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk van de geloofsbelijdenis wordt echter ook verondersteld dat ze vanaf het begin de voltooide kerk omvat, of het begin nu wordt gelegd bij de roeping van de eerste leerlingen door Jezus, of bij de Twaalf, of bij het Laatste Avondmaal, of met Pinksteren, of met de de generaties overstijgende kerk als ecclesia ab Abel , of zelfs als een kerk die noch voor de zon en de maan werd geschapen (2 Clem. 14, 1; Herm(v) 8, 1). De ene, heilige, katholieke en apostolische kerk sluit de op aarde pelgrimerende kerk met haar structuren van gemeenschap en getuigenis in en overstijgt haar tegelijkertijd. Deze verschillende aspecten zullen bij het spreken over de universele kerk, de gehele kerk, of de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk enerzijds en over de katholiciteit van de kerk anderzijds nauwkeuriger moeten worden onderscheiden dan nu meestal gebeurt. 93 5.2 Eerder was sprake van de gelijke theologische, maar niet noodzakelijke gelijke culturele identiteit van lokale kerken bij realisatie van de ene, heilige, katholieke en apostolische kerk. Daarmee wordt enerzijds de theologische identiteit ten aanzien van de in God gegronde katholiciteit bedoeld, anderzijds de trinitarisch - soteriologische bron van het goddelijke leven en de bemiddeling daarvan in de verwerkelijking van martyria , leitourgia en diakonia , wat wordt vormgegeven door personen met verschillende opdrachten. Daaruit vloeien verschillende met elkaar verweven structuren van verbinding en participatie binnen en tussen lokale kerken voort. Hiervan moet het niet overeenstemmen van culturele (in de breedste zin des woords) identiteiten van lokale kerken worden onderscheiden. Ook deze identiteit vindt haar neerslag in leer, liturgie en tucht etc., maar op verschillende wijze aangezien de middelen bij en de vorming van de theologische identiteit (de inculturatie van de genade) zich binnen verschillende sociaal-culturele werkelijkheden voltrekt. De katholieke blueprint voor het leven van het heil wordt op verschillende wijzen geïncultureerd. De Geest verenigt door differentiatie van gaven het geheel (vgI. 1 Kor. 12). Dit onderscheid geeft echter nog geen antwoord op de vraag of in de verschillen en veelvoud van culturele vormen het ene en identieke tot zijn recht komt of kan worden herkend. Wat kan worden aangewezen als blijvend en uniform? Wat is door de tijd of in het licht van de ongelijktijdigheid van onze gesegmenteerde samenlevingen variabel? 94 De vraag wordt nog verder toegespitst wanneer deze wordt gesteld met betrekking tot differentiatie binnen dezelfde sociaal-culturele omgeving of plaats (wat iets anders is dan het onderscheiden van verschillen tussen bijvoorbeeld gemeenschappen in Zwitserland en Centraal Afrika). Met het oog op de immer nog bestaande confessionele fragmentering van het christendom, die mijns 92 Ten aanzien van de ‘universaliteit’ moet ook duidelijk gemaakt worden of daarmee een (aan bepaalde criteria gebonden) transconfessionele universaliteit wordt bedoeld, of de aanspraak daarop, of de totaliteit van alle lokale kerken binnen een canoniek gedefinieerd kerkelijk lichaam, etc. 93 In het licht van de veel geuite stelling dat in de nieuwtestamentische geschriften de term evkklhsi,a zowel de lokale als de gehele kerk kan aanduiden, moet nauwkeuriger onderscheiden worden of in de gevallen waar geen sprake is van een lokale of huiskerk een algemeen taalgebruik aanwezig is (bijv. 1 Kor 6,4; 10,32; 11,22; 14,4.5; Mt 18,18: Jak 5,14) of een kosmische dimensie in het spel is (o.a. Kol 1.18.24; Eph 1,22). Stellen dat in 1 Kor 12,28; Mt 16,18 sprake is van de ‘gehele kerk’ zoals die ter sprake komt in het huidige ecclesiologische discours aangaande ‘gehele kerk – lokale kerk’, lijkt mij een anachronisme. 94 Vgl. Zizioulas , Uniformity.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=