Perspectief 2013-20

18 katholieke theologie ook rekenschap af voor de apostoliciteit van de kerk, die met haar katholiciteit is verbonden. Katholiciteit en apostoliciteit worden enerzijds gekenmerkt door een historisch bepaalde verankering in een institutionaliseerbare en geïnstitutionaliseerde grootheid. Anderzijds krijgen ze slechts gestalte door en dankzij de werking van de Geest. De nadruk op de rol van de bisschop binnen het drievoudig ambt komt enerzijds voort uit de kritiek op het rond de paus gecentreerde kerkbeeld van Vaticanum I, een beeld dat ook na de beduidend andere accenten van Vaticanum II nog niet lijkt overwonnen . Anderzijds wordt het ingegeven door het feit dat de oud-katholieke kerken zichzelf zien als bisdommen (Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Tsjechië) of als bovenlokaal verbonden bisdommen (Nederland, Polen; vgl. VS). 4. Enige verklarende opmerkingen De benoemde elementen van een oud-katholieke reflectie op de kerk, en dan met name haar katholiciteit, behoeven in bepaalde opzichten nog wat meer uitleg. Waarom wordt bijvoorbeeld in een ecclesiologie van de lokale kerk 74 ‘lokale kerk’ niet ingevuld als een plaatselijke kerk gebonden aan één bepaalde plaats? Waarom kan de parochie of een andere gemeenschap waar gedoopten middels de eucharistie tot gemeenschap worden niet de grondeenheid zijn voor een ecclesiologische reflectie en praxis? En waarom zou het bisschopsambt zo belangrijk moeten zijn? 4.1 Allereerst de definitiekwestie. Hoe benoem je de kerk als gemeenschap van mensen, die met elkaar en voor anderen de wezenlijke opdracht van de zending van de kerk in martyria , leitourgia en diakonia (zo mogelijk) zelfstandig uitvoert? Daarmee verbonden is de vraag hoe groot die gemeenschap zou moeten zijn wil zij ook werkelijk die opdracht kunnen uitvoeren? In de regel is er een aanzienlijk aantal mensen voor nodig en blijkt een gemeente of parochie te klein. Een ideale grootte belet niet dat de personen die de eerste verantwoordelijkheid dragen voor het uitvoeren van de kerkelijke zending elkaar kennen. Deze overwegingen leveren voor mij een parameter voor de omschrijving van die grootheid, waarvoor ik bij gebrek aan een betere uitdrukking de term ‘lokale kerk’ gebruik. 75 Het ‘lokale’ van de lokale kerk omvat dan meestal een regio (bij lage ledenaantallen zelfs een land) en dat betekent dus dat een lokale kerk een veelvoud van kerkgemeenten of eucharistische gemeenschappen omvat. De territoriale spreiding is in principe van secundair belang en afhankelijk van de eisen van de kerkelijke zending. Dit betekent niet dat men de grenzen van gevestigde lokale kerken c.q. bisdommen zonder meer kan veranderen wanneer men 74 Vgl. ook de overwegingen van enige meer recente oud-katholieke auteurs als Aldenhoven , Selbstverständnis; Amiet , Kirchenverständnis; ders. (Hg.), Ortskirche; Oeyen , Ortskirche; von Arx, Identität. 75 Een vertaling van ecclesia localis . De termen ecclesia particularis en ecclesia universalis worden in de oud- katholieke ecclesiologie zelden gebruikt. In het rooms-katholieke discours worden deze daarentegen in de regel wel gebruikt en duiden dan op de meer gecentraliseerde opvatting van een gemeenschap van bovenlokaal georganiseerde kerken. Dat kan geïllustreerd worden met een veelgeciteerd gedeelte uit “Lumen Gentium” 23: “De collegiale eenheid treedt ook aan het licht in de wederzijdse betrekkingen van de afzonderlijke bisschoppen met de particuliere Kerken en met de universele Kerk (particularibus Ecclesiis Ecclesiaque universali). De Paus, als opvolger van Petrus, is het blijvende en zichtbare beginsel en fundament van de eenheid zowel van de bisschoppen als van de menigte der gelovigen (... unitatis, tum Episcoporum tum fidelium multitudinis perpetuum ac visibile principium et fundamentum). De afzonderlijke bisschoppen op hun beurt zijn het zichtbare beginsel en fundament van eenheid in hun particuliere Kerken, die gevormd zijn naar het beeld van de universele Kerk; (... visibile principium et fundamentum sunt unitatis in suis Ecclesiis particularibus, ad imaginem Ecclesiae universalis formatis) in en uit deze particuliere Kerken bestaat de ene en enige katholieke Kerk (in quibus et ex quibus una et unica Ecclesia catholica exsistit).” Het probleem is hier niet de relatie tussen lokale kerk/particuliere kerk en universele kerk/ene en enige katholieke kerk, maar dat de universele kerk het model voor de lokale kerk is geworden. Dit als gevolg van de steeds groter wordende nadruk op de paus als leider van de kerk. De rol en betekenis van de bisschop met betrekking tot de eenheid in zijn eigen lokale kerk wordt daarvan afgeleid. En dit terwijl de eerste realisatie van kerk-zijn ontegenzeggelijk plaatsvindt in de lokale kerk. Vgl. Legrand . Voor enige achtergrond bij het citaat vgl. Schauf , Textgeschichte. Voor kritiek op de term ‘particuliere kerk’ vgl. Legrand , One Bishop, 372, voetnoot 4.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=