Perspectief 2013-20

12 in allen Einzelkirchen‘. 48 Dat deze wezensidentiteit, wat daar verder ook nog toe zou behoren, en dus de katholiciteit van de kerk universeel tot uitdrukking komt, staat voor Reinkens vast. Net als het vroegchristelijke perspectief toetst hij deze universaliteit niet aan de mate van gemeenschap met de bisschop of de kerk van Rome, die dan immers als caput en fons et origo de eenheid zou bewerkstelligen. 3.3 De Unie van Utrecht van 1889 De aanzet van een ecclesiologie van de lokale kerk – c.q. het bisdom – zoals die in het boek van Reinkens is terug te vinden, is ook waarneembaar in de totstandkoming van de Unie van Utrecht in 1889. In deze Unie kwamen de Duitse en Zwitserse oud-katholieke kerken tot een kerkelijke gemeenschap met het aartsbisdom Utrecht 49 , waarbij men elkaars katholiciteit herkende en erkende. Een belangrijk instrument van deze kerkelijke gemeenschap (die tegenwoordig nog meer kerken omvat) is de Internationale Bisschoppenconferentie (IBC). Deze heeft geen jurisdictie. Besluiten die door de IBC worden genomen zijn noch bindend voor lidkerken (losse bisdommen of eenheden van bisdommen in verschillende landen), noch voor de gemeenschap als geheel. De IBC kan zich over vragen aangaande de handhaving en uitbreiding van de gemeenschap of over vragen die voor het getuigenis van de waarheid relevant zijn slechts in eensgezindheid én in overeenstemming met de door hen gerepresenteerde kerken bindend uitlaten. Dat veronderstelt uiteraard dat de bisschoppen zowel binnen als buiten hun lokale kerken netwerken onderhouden. Hierop zal ik in het afsluitende systematische deel terugkomen. De meer dan honderd jaar oude praxis is samen met ecclesiologische reflecties uitgewerkt in de Preambule die in het jaar 2000 aan de Bisschopsverklaring is toegevoegd. Op deze tekst zal ik later nog terugkomen. De bekendste oud-katholieke tekst is de in 1889 opgestelde Utrechter Conventie , gericht aan de Oud-katholieke Kerken. In deze tekst leggen de deelnemende bisschoppen rekenschap af over de door hen voorgestelde kerkelijke grondslagen. 50 Voor ons thema is meteen het eerste punt van belang: ‘Wij houden vast aan de grondstelling der oude kerk, welke Vincentius van Lerinum in deze stelling heeft uitgesproken: Id teneamus, quod ubique, quod semper, quod ab omnibus creditum est; hoc est etenim vere proprieque Catholicum . (Houden wij vast, wat overal, wat altijd, wat door allen is geloofd; want dit is waarlijk en eigenlijk katholiek.) Wij houden daarom vast aan het geloof der oude kerk, zoals het in de oecumenische geloofsbelijdenissen en in de algemeen aangenomen leerstellige uitspraken van de oecumenische synoden der onverdeelde kerk van de eerste tien eeuwen is uitgedrukt.’ 51 Naast het steeds herhaalde beroep op het oud-kerkelijke programma, zoals dat voor het oud-katholicisme op grond van de allereerste oecumenische netwerken van de jaren 1870 kenmerkend is geworden, wordt hier een bekend citaat van Vincentius van Lerinum geplaatst. Hoe de regel als methode om katholiek geloof tegenover ketterse dwalingen vast te stellen is te gebruiken, is niet uit het citaat (uit c.2) 52 alleen vast te stellen. Daarvoor moet men op het gehele geschrift Commonitorium I (bes. c. 2f.; 33f) uit het jaar 434 teruggrijpen. Dan wordt duidelijk, dat een onderzoek naar een leer (successief of cumulatief?) zich moet 48 Reinkens , Einheit, 142. 49 Omdat de bisdombestuurder niet gewijd was in 1889 was hij afwezig, maar in 1890 werd hij (met stemrecht) opgenomen in de IBC. 50 De geadresseerden waaraan de bisschoppen hun verklaring zonden, is ook nog interessant. Het waren de orthodoxe en anglicaanse primates . Hiermee werd de oorspronkelijke, onder Nederlands aandringen, idee ook de paus aan te schrijven los gelaten. 51 Geciteerd naar: von Arx / Weyermann (Hg.), Statut, 57. 52 Het begin van de zin luidt: „In ipsa item catholica ecclesia magnopere curandum est, ut id teneamus” – “Bovendien moet er binnen de katholieke kerk zelf de grootst mogelijke zorg voor worden gedragen, dat wij aan datgene…”; vgl. CCSL 64 (ed. R. Demeulenaere ), 1985, 149; vert.: M.F.G. Parmentier, Vincentius van Lerinum, de beide Commonitoria Publicatieserie Stichting Oud-Katholiek Seminarie 20 (Amersfoort: Centraal Oud- Katholiek Boekhuis, 1989), 13.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=