Perspectief 2013-19

5 maart en volgens Rome op 25 maart. Ook op de vraag wat te doen als de volle maan op een zondag viel - Pasen nog op diezelfde dag of pas op de volgende zondag? - werd geen eensluidend antwoord gegeven. In het jaar 387 bijvoorbeeld werd Pasen in Gallië op 21 maart gevierd, in Rome op 18 april en in Noord-Italië, met Milaan als centrum, en in Alexandrië op 25 april. 5 Bij dit alles moet men natuurlijk ook bedenken dat er in het eerste millennium en het grootste deel van het tweede geen moderne communicatiemiddelen als telefoon, sms, internet en e-mail bestonden. Als in Jeruzalem of Alexandrië de nieuwe maan respectievelijk volle maan was vastgesteld, betekende dat nog niet dat men dat elders ook meteen wist. Door middel van ‘paasbrieven’ die kerkleiders met elkaar uitwisselden en via de genoemde ‘paschalia’ trachtte men zekerheid te verschaffen, maar dit hief de bestaande interregionale verschillen niet op. Die onzekerheid en de daarmee gepaard gaande verscheidenheid van data gelden niet alleen voor de christenen maar vanzelfsprekend ook voor de joden en het bepalen van de datum van Pesach. In dit artikel zal ik overigens noch op de ingewikkelde astronomische en wiskundige dimensies van het berekenen van de paasdatum ingaan noch op allerlei aspecten die het canonieke recht betreffen. Ik beperk me tot een aantal algemene opmerkingen van oecumenische en liturgiewetenschappelijke aard. 2. De juliaanse, gregoriaanse en meletiaanse kalenders In 46/45 voor Christus had Gaius Julius Caesar het Romeinse systeem om de tijd te berekenen hervormd. Maar in de loop der tijd vertoonde de juliaanse kalender, die naar hem zo was genoemd, een aantal kleine onnauwkeurigheden. Dat werden echter steeds meer grote onnauwkeurigheden en daarom voerde paus Gregorius XIII (1572 - 1585) in 1582 een herziene en nauwkeuriger kalender in. Op 4 oktober van dat jaar volgde toen meteen 15 oktober. In die zogeheten ‘gregoriaanse kalender’ werden de data herschikt zodat de dag- en-nachtevening elk jaar op 20 of 21 maart zou vallen, net als ten tijde van Nicea I. Deze herziene kalender werd spoedig aanvaard in het rijk van de katholieke Habsburgers en– na wat verzet tegen deze ‘pauselijke’ regeling – daarna langzamerhand ook in andere delen van de westerse wereld. Niettemin dient men onderscheid te maken. Wat betreft de Lage Landen bijvoorbeeld namen enkele provincies, zoals Zeeland en Holland, de Staten-Generaal en een paar zuidelijke gewesten, de ‘Nieuwe-Stijl’-kalender reeds in 1582/83 aan, terwijl andere provincies dat pas in 1700/01 deden. Dat betekende tijdens de Gouden Eeuw in de Noorde- lijke Nederlanden dat bijvoorbeeld het gewest Friesland nog de juliaanse kalender gebruikte en Holland al de gregoriaanse. Als een handelaar van Leeuwarden naar Amsterdam voer, moest hij of zij een verschil van ruim tien dagen overbruggen en in contracten en afspraken moest met dat tijdverschil terdege rekening worden gehouden. Wat de talrijke Duitse vorstendommen betreft namen katholieke bisdommen als Keulen, Münster en Trier de gregoriaanse kalender al snel over, maar de protestantse gebieden deden dat pas in 1700. Omdat er ook na 1700 nog geen overeenstemming bestond over de gemeenschappelijke berekening van de paasdatum vierden Duitse katholieken en protestanten tijdens de achttiende eeuw Pasen soms op twee verschillende data. Pas sinds 1776 kennen ze een uniforme praktijk. Nog een voorbeeld betreft de Italiaanse steden Pisa en Florence. Ze bleven hun eigen kalenders gebruiken maar werden in 1749-1751 door de Groothertog van Toscane gedwongen om de gregoriaanse tijdsberekening te aanvaarden. Tevoren begon namelijk het nieuwe jaar in die twee steden op het feest van Maria Boodschap: het feest van de incarnatio Domini . In Pisa begon het negen maanden voor Kerstmis, in Florence drie maanden na Kerstmis. Een interessante uitzondering is Kreta, dat zich van 1211 tot 1669 onder Venetiaanse heer- schappij bevond. Na de plundering van Constantinopel en de opdeling van het Oost- Thönissen e.a. (red.), Lexikon der Ökumene und Konfessionskunde . Freiburg im Breisgau, 2007, bladz. 1017- 1020; Henry Chadwick, The Early Church . The Penguin History of the Church 1, (]Harmondsworth, 2 1993, bladz. 84-85; Henry Chatwick, The Church in Ancient Society: from Galilee to Gregory the Great. Oxford, 2001, bladz. 25-26, 100, 163, 204-205, 249-250, 256, 672 5 Bradshaw and Johnson, The Origins of Feasts, Fasts and Seasons in Early Christianity , bladz. 59

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=