Perspectief 2013-19

41 Keren we een ogenblik terug van dit verhaal naar het begin van Genesis. De Babylonische Talmoed laat de verlossing uit de duisternis van Egypte plaatsvinden in de maand Nisan, de maand waarin de wereld werd geschapen. 79 Het jaarlijks gedenken van die verlossing als feest van het licht ten leven is tevens gedachtenis aan de schepping van het licht. 80 Het Exodus-thema wordt geprojecteerd op geheel de schepping. ‘Dag Eén’ van de schepping 81 blijkt zich uit te strekken tot in de volgende morgen. Volgens klok en kalender eindigt de dag niet met het invallen van de nacht. Het daglicht wijkt voor het nachtelijk duister. Zo zal ook het licht van ons aardse leven worden gedoofd in de duisternis van de dood. De Eeuwige benoemt de duisternis ‘nacht’. Wat duisternis betekent, lezen we in vers 2: ‘tohoe-wa-bohoe’ , het tegendeel van wat leven mogelijk maakt. Met de benoeming van de duisternis stelt de Eeuwige aan haar paal en perk. Ze moet wijken voor het aanbrekende licht van de nieuwe dag. Het leven wordt niet verzwolgen door de dood. Met het voortduren van ‘Dag Eén’ door de nacht heen tot aan de morgen van de tweede dag wordt erkend dat de duisternis in ons leven is opgenomen. Maar voor het leven geldt het psalmwoord: ‘…voor U (de Eeuwige) heerst in het duister geen duister: lichtend is de nacht als de dag, de duisternis is gelijk licht’. 82 Sinds die eerste scheppingsdag draagt elke dag in zich de belofte van een nieuwe dag en biedt daarmee een verder reikend perspectief: uitzien naar hetgeen in de Bijbel ‘nieuwheid des levens’ wordt genoemd. De Paasbelofte waarmee de Bijbel op de eerste scheppingsdag inzet, wordt op een uitzonderlijke wijze vertolkt in Jezus’ verheerlijking op de berg. 83 Het verhaal volgt op Jezus’ lijdensaankondiging 84 en gaat vooraf aan de ‘uittocht’ (‘exodus’), Hem door Mozes en Elia aangezegd, die Hij moest volbrengen in Jeruzalem. 85 Nog vóór kruis en graf plaatst het licht van de Paasmorgen Jezus in de heerlijkheid van zijn opstanding. Het Taborlicht bevestigt de vervulling van de belofte, dat in Christus, het mens geworden Woord Gods, het geschapen- zijn van de mens naar Gods beeld en gelijkenis zal worden hersteld. In dat herstel deelt geheel de schepping: ‘Mundi renovatio. Nova parit gaudia. Resurgenti Domino. Conresur- gunt omnia.’ . 86 In het licht van Tabor maakt het ‘media vita in morte sumus’ plaats voor een ‘media morte in vita sumus’. Universeel en inclusief zijn de toekomstvisioenen van de messiaanse tijd. Onder de volken ontstaat een geestelijk reveil. Een ontelbare schare van pelgrims begeeft zich op weg naar Jeruzalem; een toekering van de heidenwereld tot aanbidding van de Eeuwige. 87 Jeruzalem, moederstad der volken, ‘majesteitelijk draagt gij uw naam: de stad Gods. Ik tel Rachab en Babel als bij mij behorend, en zie: Filistea en Tyrus, ook Nubië: één die dáár is geboren’. 88 Allen zullen daar hun geestelijk thuis vinden. Want de Eeuwige verwelkomt hen met de woorden: ‘Mijn huis zal huis van gebed heten voor alle volken’. 89 Als apotheose van deze profetieën verschijnt aan het eind van de Bijbel het visioen van ‘de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem’ 90 , dat we eerder hebben ontmoet in de symboliek van de luchters met hun kaarsengloed. In de paragraaf over de katholiciteit van de Bijbel hebben we opgemerkt hoe in de Schrift universeel en individueel onafscheidelijk met elkaar zijn verbonden, waarbij het individuele 79 Rosh ha-shanah 11a 80 Genesis 1, 3 81 Genesis 1, 5 82 Psalm 139, 12, versie Gerhardt / van der Zeyde 83 Matteus 17, Marcus 9, Lucas 9 84 Lucas 9, 22 85 Lucas 9, 31v 86 Adam van St. Victor – gezang 202 87 Jesaja 2, 3-4, Zacharia 8, 20-23 88 Psalm 87 Gerhardt / van der Zeyde 89 Jesaja 56, 7 90 Openbaring 21

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=