Perspectief 2011-14

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 14, december 2011 31 Oud- en Nieuw-Katholiek een reactie door mgr. dr. Joris Vercammen Dat wat je geschreven hebt tot zulke interessante gedachten, als die waarvan beide commentatoren ons deelgenoot hebben gemaakt, aanleiding geeft, zou elke auteur wel erg goed doen. Met mijzelf is het niet anders en ik wil op de eerste plaats slechts mijn erkentelijkheid uitdrukken voor de beide bijdragen. In wat volgt ga ik in op de thema’s die door de beide sprekers werden aangereikt: de bredere relevantie van de inhoud van mijn boek in verband met de ‘secularisering’ van ideële organisaties, de visie op de ‘oud- katholieke missie’, de spannende relatie tussen geloof, kerk en cultuur, het werken aan de ‘katholiciteit van de kerk’ en, ten slotte, het mogelijke misverstand rond mijn visie op het Jodendom. De ‘secularisering’ van ideële organisaties De ‘emo-cultuur’ met zijn hang naar kortstondige kicks heeft de plaats ingenomen van de Grote Verhalen die voor samenhang zorgden. Deze cultuur sluit mensen op in hun individuele behoefte aan sensaties en heeft daarom een negatieve invloed op de betrokkenheid van mensen op elkaar. Niet de nood van een ander staat centraal als er moet worden gecollecteerd, maar wat die nood aan emotie oproept. Betrokkenheid van mensen op elkaar en verbondenheid komen daarom onder druk te staan. Het doet me denken aan wat Taylor, in navolging van Ivan Illich, beschrijft als het fenomeen van de ‘ex-carnatie’. 58 Hij bedoelt ermee dat de ziel uit de mens, uit de relatie van de mens met zijn omgeving maar ook met andere mensen, wordt gehaald. Het ideaal van de maakbaarheid schept een afstandelijk zakelijke omgang met de omgeving. De betrokkenheid boet erbij in. De filosofische kanttekeningen die door Schuil worden gemaakt vanuit de reflecties van Martin Buber zijn van dien aard dat daarmee de problematiek nog duidelijker kan worden beschreven. We leven in een cultuur die de Ik-Jij - relaties zoveel mogelijk probeert te vermijden ten voordele van Ik-Het - relaties. Buber schrijft zelf dat men de eerste soort relaties slechts met zijn hele wezen kan uitspreken, terwijl het tweede soort nooit iemands ‘totale wezen’ mobiliseert. 59 Met andere woorden: in het tweede geval blijft men als persoon buiten schot en bijgevolg komt er ook geen verbinding of verbondenheid tot stand. Een relatie vraagt altijd om de inzet van je persoon en dus in meer of mindere mate om ‘overgave’. Daarin speelt altijd een irrationeel element in die zin dat men niet anders kan dan vertrouwen dat men met het ‘overgeven van zichzelf’ niet beschadigd zal raken. Dat vertrouwen doet een mens boven zichzelf uitstijgen en heeft dus iets ‘religieus’. Daarom is het ook niet te verwonderen dat de crisis die kerken meemaken ook ideële organisaties treft. Het is immers niet alleen – en misschien zelfs niet op de eerste plaats – een crisis van instituten, maar eerder een crisis van het geloof in de meest brede zin die aan het begrip kan worden gegeven. De emo-cultuur is per definitie areligieus omdat er geen uitnodiging tot overgave van uitgaat. Mensen willen hun gevoelens, die ook zogenaamd ‘religieus’ kunnen zijn, beleven maar schuwen echte verbondenheid. In deze zin kun je ook in dit verband van ‘secularisering’ spreken en dus stellen dat de secularisering niet alleen de kerk betreft, maar ook ideële organisaties. De opdracht die ik aan de gelovigen en aan de kerken meegeef, namelijk dat ze hun kwetsbaarheid moeten opzoeken als ruimte om tot een nieuwe verbondenheid te komen, geldt ook voor elke organisatie of beweging die het als haar taak ziet bij te dragen aan de toekomst van mens en samenleving. Zoals de kerken zullen ook deze instellingen de wereld moeten proberen te ontcijferen om te kunnen bijdragen aan de humanisering van de cultuur door wegen naar verbondenheid te ontginnen. Het is beslist 58 Charles Taylor: A Secular Age. Cambrigde, 2007, blz. 737-743 59 Martin Buber: Ik en Gij. Utrecht, 1973, blz. 5-11. Vertaling van Ich und Du. 1923

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=