Perspectief 2011-13

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 13, september2011 16 principe van toepassing dat voor volledige kerkelijke gemeenschap niet méér wordt gevraagd dan wat noodzakelijk is ( quod requiritur et sufficit ). Dat houdt in dit geval in dat zij die de praktijk van de aanbidding niet kennen de mogelijkheid ervan niet ontkennen. Want dan zou twijfel rijzen aan hun geloof in de duur van de werkelijke tegenwoordigheid na de viering. 8 Er had hier nog een derde kwestie kunnen worden vermeld: die over het geslacht van de gewijde ambtsdrager. Die wordt genoemd en besproken in hoofdstuk 3C2d over het ambt onder de vragen die blijven (§ 55, blz. 98-100). Naar de overtuiging van de Rooms- katholieke Kerk is de vereiste dat de gewijde ambtsdrager van het mannelijk geslacht is verbonden met de aard van het sacrament van de (presbyter)wijding en dus met de eucharistie. Door de ontwikkelingen binnen de anglicaanse gemeenschap (na het eindrapport van ARCIC, 1982), het standpunt dat de Rooms-katholieke Kerk vervolgens heeft ingenomen en het gezag dat ze aan deze standpuntbepaling heeft gegeven valt niet goed in te zien wat verdere studie op dit punt nog zou kunnen opleveren. Nergens zal dit ‘obstakel’ zo pijnlijk worden gevoeld als in de gesprekken met de anglicanen die inzake de eucharistie – als men tenminste even afziet van degene die haar leidt – zo ver waren gevorderd. 3. Ook in de dialoog met de andere drie geloofsgemeenschappen is over de eucharistie groeiende consensus aan het ontstaan. Die consensus betreft: de centrale plaats van de eucharistie in het leven van de kerk; het offerkarakter van de eucharistie dat steeds wordt verbonden met de anamnese of gedachtenis, waarvan het louter subjectieve karakter ( nuda commemoratio , Trente) wordt verworpen; de werkelijke tegenwoordigheid van Christus; de herontdekking van de epiclese en de vereiste van een gewijde bedienaar als voorganger / voorzitter. Alleen voor de dialoog met de lutheranen wordt gesproken van ‘een hoge mate van overeenstemming’ inzake de werkelijke tegenwoordigheid en het offerkarakter (§ 97, blz. 163). Toch wordt onder de Inleidende conclusies nog eens gezegd dat precies op deze twee punten nog ernstige verschillen bestaan die moeten worden overbrugd voordat de maaltijd van de Heer gezamenlijk kan worden gevierd (§ 111, blz. 173). De blijvende vragen betreffen zowel de theorie als de praktijk van de eucharistie, waarbij niet wordt uitgesloten dat de praktijk een onderliggende theorie aan het licht brengt. Zo wordt eraan herinnerd dat de Hervormers unaniem de term transsubstantiatie hebben verworpen. Nu weten katholieke theologen dat die term zelf geen geloofswoord is. Maar als met die term ook de verandering van brood en wijn wordt afgewezen - wat de lutherse belijdenisgeschriften overigens niet doen - is er wat de katholieken betreft toch een probleem (§ 96, blz. 159). Voor wat de praktijk(en) betreft worden voorts vragen gesteld bij de eucharistische gastvrijheid (onderliggende theorie: de band tussen eucharistische en kerkelijke gemeenschap), de omgang met de geconsacreerde gaven (theorie: de duur van de aanwezigheid), de (dubbelzinnigheid van) zo genoemde agapè vieringen en het voorgaan van niet-gewijde bedienaren. Je zou kunnen zeggen dat de katholieken enerzijds vragen hebben bij de praktijken van anderen, terwijl ze anderzijds begrip vragen voor hun eigen devotionele praktijken. Over de aanbidding had ik het daarnet al even. Interessant is wat in de eerste ronde van de gereformeerd - katholieke dialoog over de verhouding theorie en praktijk wordt opgemerkt: de gesprekspartners tonen zich bewust ‘van de ernstige kloof tussen wat we beweren over een gemeenschappelijke theologische opvatting en onze feitelijke praktijken’ (§ 96, blz. 160). Het zullen inderdaad vaak de praktijken zijn die bij anderen vragen oproepen. Dat was ten tijde van de Reformatie en het Concilie van Trente niet anders. 9 Een voorbeeld, recent en dichtbij huis. Zowel lutheranen als 8 Vgl. het antwoord van de Rooms-katholieke Kerk op het Limarapport in: Churches Respond to BEM VI (FO 144). Genève, 1988, blz. 24-25 9 Dit heeft vooral David Power duidelijk gemaakt in: The Sacrifice We Offer. The Tridentine Dogma and Its Interpretation . Edinburgh (T&T Clark), 1987

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=