Perspectief 2011-11

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 11, maart 2011 34 Augustinus van Hippo Maar wat is nu het belangrijkste: de onderdompeling of de geloofsact? Waar begint het christen zijn? Augustinus laat naar gelang de verschillende pastorale situaties een ander overwicht blijken. Je behoort vanuit de doop geenszins automatisch tot de stad van God. God werkt niet via de doop maar leest rechtstreeks ons hart. Maar je kan toch ook niet zonder de doop. Bij hun lopende meerjarenproject voor vernieuwing van de catechetische pastoraal, ‘Groeien in geloof’, parafraseren de Belgische bisschoppen hierover uitvoerig Augustinus’ Belijdenissen, en dit reeds tot tweemaal toe (2006-2010). “In zijn Belijdenissen vertelt Augustinus een anekdote die heel betekenisvol is. Het is een verhaal van de bisschop Simplicianus over de bekering van de heidense filosoof Marius Victorinus. ‘Hij las geregeld’, aldus het verhaal van Simplicianus, ‘in de heilige Schrift en alles wat christelijke literatuur was, zocht hij met grote ijver op en bestudeerde hij. En tegen Simplicianus placht hij te zeggen, niet in het publiek maar in hun meer persoonlijke en vertrouwelijke gesprekken: ‘Heus, ik ben al christen!’ Dan antwoordde Simplicianus: ‘Dat zal ik niet geloven en ik zal je ook niet onder de christenen rekenen alvorens ik je in de kerk van Christus zie’. Waarop Victorinus hem dan uitlachte en zei: ‘De muren maken dus de christen!’ En dat bleef hij steeds maar zeggen, dat hij al christen was, en Simplicianus gaf dan telkens datzelfde antwoord, waarop dat grapje over de muren steeds weer door de ander werd herhaald’ (VIII, II, 4). Voor Victorinus leek het vanzelfsprekend: een innerlijke beaming was toch voldoende. Het ontsloeg hem er trouwens van om er publiek mee naar buiten te komen. Als bekend filosoof riskeerde hij veel ergernis te verwekken in Rome. Toch bleef Simplicianus op zijn standpunt. En uiteindelijk gaf Victorinus toe: ‘Kom, laat ons naar de kerk gaan; ik wil christen worden.’ En Augustinus vervolgt: ‘Simplicianus, buiten zichzelf van vreugde, toog met hem op weg. Toen hij dan de eerste heilige tekenen van het catechumenaat had ontvangen, gaf hij zich niet lang daarna ook op om door het doopsel te worden wedergeboren, tot verbazing van Rome, tot vreugde van de Kerk’. Deze anekdote is sprekend. Het naar de kerk gaan is uiteraard niet een kwestie van zich naar een stenen gebouw begeven. Het is de geloofsgemeenschap vervoegen en het catechumenaat beginnen om te worden gedoopt. Je wordt dus geen christen omdat je innerlijk het evangelie beaamt en denkt dat je gelovig bent. Het is het doopsel dat het geloof geeft. Het maakt duidelijk dat het geloof geen louter innerlijke en subjectieve overtuiging of levensfilosofie is.” 89 Thomas van Aquino Stappen we over van patristiek naar scholastiek. De scholastiek, met als voornaamste exponent de heilige Thomas van Aquino, wordt wel vaker een theologie van ‘heilsautomatisme’ aangewreven ( ‘ex opere operato’ …). Ik ben geen gespecialiseerde thomist, maar lees wel eens graag enkele quaestiones er op na, wanneer ik mij in dergelijk thema’s verdiep. En eens te meer heb ik mij mogen verwonderen over hoe genuanceerd Thomas blijkt. Als je ergens ‘én geloof én sacrament’ aantreft, is het wel bij hem. Ik las er de Summa Theologiae op na, waarin Thomas overigens de term ex opere operato - die hij nog gebruikte in zijn commentaar op de Sententiën van Petrus Lombardus - zelfs niet langer gebruikt. (De term werd wel door het Concilie van Trente overgenomen.) Toch blijft natuurlijk voor Thomas in de Summa in algemene zin evident dat de doop de genade van het geloof schenkt. Maar ik resumeer enkele opvallende nuanceringen die hij aanbrengt in een quaestio ‘over degenen die de doop ontvangen’. 89 Volwassen worden in geloof. Catechese in het leven van de Kerk . Verklaringen van de bisschoppen van België, Nieuwe reeks nr. 33, Licap, 2006, nrs. 28-29; hernomen in Opnieuw geboren worden . Verklaringen van de bisschoppen van België, Nieuwe reeks nr. 39, Licap, 2010, nrs. 3-4

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=