Perspectief 2011-11

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 11, maart 2011 35 - “Of een mens kan worden gered zonder het doopsel?” Het respondeo luidt: Je kan worden gered zonder het doopsel. Thomas onderscheidt enerzijds degenen aan wie het doopsel ontbreekt ‘in feite en in wens’. Wie het sacrament zo bewust minacht met gebruik van zijn vrije wil, kan niet worden gered, want hij is “noch sacramenteel noch mentaal geïncorporeerd in Christus, door wie alleen het heil kan worden bekomen”. Wie het doopsel echter alleen ontbreekt ‘in feite maar niet in wens’ heeft het doopsel van verlangen of het bekende doopsel van begeerte, “verlangen dat het resultaat is van het geloof dat werkzaam is door de liefde (Gal 5, 6), waarbij God, wiens macht niet is gebonden aan zichtbare sacramenten, de mens innerlijk heiligt”. 90 Even tussendoor: Karl Rahner kende Thomas uitstekend, en zijn concept van de anonieme christen staat rechtstreeks in het verlengde van dit doopsel van begeerte. Overigens is ook de discussie over de anonieme christen verbonden met het Rooms-katholieke ‘én - én’, van geloof (werkzaam door de liefde) én sacrament. - “Of er geloof vereist is bij degene die wordt gedoopt?” Zonder geloof geeft het doopsel wel zijn merkteken ( res et sacramentum , eerste effect). In die zin is er geen geloof vereist, noch bij de bedienaar, noch bij de ontvanger, want het sacrament wordt volbracht niet door de gerechtigheid van bedienaar of ontvanger, maar door de macht van God. Maar zonder het juiste geloof is er geen genade vanuit de doop en wordt het doopsel ook niet ontvangen tot heil en redding ( res tantum , uiteindelijk effect)! In meer hedendaagse taal: zonder geloof is in het sacrament Gods cadeau dan wel geschonken, maar het blijft als het ware ongeopend liggen (geen genade) en komt de ontvanger niet ten goede. Thomas besluit het artikel: “Net zoals het sacrament van het doopsel niet mag worden toegediend aan iemand die zijn andere zonden niet wil opgeven, mag het ook niet worden toegediend aan degene die zijn ongeloof niet wil verzaken. Toch ontvangt elk van beiden het sacrament als het hem wordt toegediend, maar niet tot zijn heil.” 91 Ook hier blijkt de noodzaak van én geloof én sacrament, want zonder geloof is het sacrament heilloos. - Als een soort testcase voor bovenstaande fungeert de achtste vraag die Thomas stelt binnen deze quaestio : “Of de kinderen van joden of andere ongelovigen zullen worden gedoopt tegen de wil van hun ouders in?”. Welnu, zijn respondeo is ondubbelzinnig, overigens met in het sed contra een autoriteitsargument in verwijzing naar het Concilie van Toledo (6 de eeuw): Dat mag men niet doen alvorens deze kinderen het gebruik van de rede hebben verworven, zodat zij hun eigen daden beginnen onder controle te hebben met betrekking tot zaken van de goddelijke wet of de natuurwet. Dan mogen zij terecht worden aangemaand en worden aangezet ( moneri et induci possunt ) om zich te laten dopen. Echter, als zij nog niet het gebruik van de vrije wil hebben, dan ressorteren zij volgens de natuurwet onder de zorg van hun ouders. “Het zou daarom tegen de natuurlijke rechtvaardigheid ingaan indien zulke kinderen zouden worden gedoopt tegen de wil van hun ouders in; net zoals het geval zou zijn als iemand die over de rede beschikt, tegen zijn wil in werd gedoopt. Meer nog, onder die omstandigheden zou het gevaarlijk zijn kinderen van niet-gelovigen te dopen; want zij zouden gemakkelijk tot het ongeloof terugkeren om reden van hun natuurlijke affectie voor hun ouders. Daarom is het niet de gewoonte van de Kerk kinderen van ongelovigen te dopen tegen de wil van hun ouders in.” 92 ‘Én geloof én sacrament’ wordt hier geïllustreerd ex contrario . Veiligheidshalve sla ik voor mijn Rooms-katholiek betoog de neoscholastiek toch liever over. Ik betwijfel bijvoorbeeld zeer of Thomas op basis van bovenstaande akkoord zou zijn gegaan met de bepaling in het kerkelijk recht, ook vandaag nog, dat kinderen onder de 7 jaar in levensgevaar toch mogen worden gedoopt zonder toestemming van de ouders: “Een kind 90 ST IIIia, q. 68, a.2, resp. 91 ST IIIia, q. 68, a.8, ad 4 92 ST IIIia, q. 68, a.10, resp.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=