Perspectief 2010-7

Perspectief, Digitaal Oecumenisch Theologisch Tijdschrift Katholieke Vereniging voor Oecumene, nr. 7, maart 2010 7 kerkelijke gemeenschap mogelijk te maken. Men dacht daarbij aan een beperkte communicatio in sacris , niet alleen op theologische, maar ook op pastorale gronden. Men wilde daarbij uitgaan van de reeds tijdens en direct na het Concilie getroffen regelingen voor het kerkelijk verkeer met de Oosters Orthodoxe Kerken. Toen in 1968 de Rooms-katholieke deelnemers bijeen waren in Zürich werd een Nota opgesteld, gebaseerd op conciliedocumenten, die de communicatio in sacris mogelijk moest maken. Zowel de Oud-katholieke Bisschoppenconferentie als het Secretariaat voor de Eenheid aanvaardde deze nota. Maar voor de toepassing daarvan was instemming van de Congregatie voor de Geloofsleer nodig. En deze wilde opheldering op tal van punten die reeds in de commissies tot klaarheid waren gebracht. Nadat de Rooms-katholieke episcopaten in de landen waarin de dialoog plaatsvond opheldering hadden gegeven, gaf de Congregatie in 1972 uiteindelijk toestemming de Nota in werking te stellen. Men ging aan de slag met toepassingregels die echter door de Rooms-katholieke partners aan Rome moesten worden voorgelegd alvorens in werking te treden. Daarbij kwam een nieuw struikelblok aan het licht: de voormalige Rooms-katholieke priesters die waren toegetreden tot de Oud– katholieke Kerk. Dat was voornamelijk het geval in Duitsland. Het bewerkstelligde opnieuw een vertraging in de toepassing van de Nota. Daardoor liepen op den duur ook de gesprekken, met name in Duitsland en Nederland, tussen 1975 en 1980 vast. In Zwitserland gingen ze nog tot 1990 door en daar stelde men belangrijke consensusstukken over de verhouding van de lokale tot de universele Kerk en het blijven in de waarheid vast. In Nederland deden kardinaal Willebrands en mgr. Kok nog een poging om langs andere wegen dan de Nota het beoogde doel te bereiken. Toen echter bleek dat men die weg wel in Zwitserland maar niet in Duitsland- waar nu ook de kwestie van de wijding van vrouwen en een overeenkomst met de Evangelische Kirche Deutschlands speelde - wilde gaan, liep ook die poging, en daarmee alle dialogen, vast. Doorzetters poogden de dialoog nu internationaal weer op gang te krijgen. Vanuit Rome echter werd medegedeeld dat men daarin geen heil zag. Toch nam de Raad voor de Eenheid in 1994 een nieuw initiatief. Men hoopte in 1996 met een regeling voor de overgetreden priesters de blokkade te boven te komen en de dialoog op internationaal niveau te kunnen hervatten. Intussen kwam in Nederland dankzij de Willibrordvereniging een nieuwe dialoog op gang. Die resulteerde in 2002 in het advies ‘Het gezamenlijk erfgoed in vreugde delen’, waarin een consensus werd vastgesteld die nadere samenwerking mogelijk moest en kon maken. Dit gesprek vond met medeweten van, maar niet in opdracht van, de episcopaten plaats. Het rapport werd aan beide episcopaten aangeboden, maar van het rooms-katholiek episcopaat is nooit een reactie ontvangen. De Willibrordvereniging nam de vrijheid het advies te publiceren. Intussen gingen de onderhandelingen met de Raad voor de Eenheid in Rome echter voort. Daar kwam schot in toen de Duitse Oud-katholieke bisschop Vobbe met de voorzitter van de Rooms-katholieke bisschoppenconferentie, kardinaal Lehmann, in 1999 een regeling trof voor het grote struikelblok: de overgang van priesters van de ene naar de andere Kerk. In 2000 bezocht de aartsbisschop in het kader van het Heilig Jaar Rome en had een ontmoeting met de toenmalige secretaris van de Raad voor de Eenheid, mgr. Kasper. Deze zegde toe zich ervoor in te spannen, dat de dialoog, nu dus op internationaal niveau, weer op gang zou komen. Na wederzijdse consultaties en na informatie aan zowel de Oud- katholieke Internationale Bisschopsconferentie als aan de Raad voor de Eenheid werd in 2004 een commissie samengesteld die in mei van dat jaar haar werkzaamheden aanving. Leden van deze commissie waren van Rooms-katholieke zijde: Emeritus bisschop prof. dr. Paul-Werner Scheele (Würzburg), Covoorzitter, Hulpbisschop Johannes Gerardus Maria van Burgsteden (Haarlem), tijdens de 4 e zitting vertegenwoordigd door drs. Pieter Kohnen (Utrecht), Domkapitular Prälat Hubert Bour (Rottenburg),

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=