De Kerk- Op weg naar een gemeenschappelijke visie

B. De Kerk van de Drie-Ene God als Koinonia 13 de Twaalf legde Jezus de grondslag voor het leiderschap van de gemeenschap van zijn leer- lingen bij hun doorgaande verkondiging van het koninkrijk. Naar het voorbeeld dat hij hier- mee gaf werden onder de leiding van de heilige Geest vanaf de vroegste tijden sommige ge- lovigen gekozen die een bijzonder gezag en verantwoordelijkheid kregen. Geordineerde ambtsdragers ‘verzamelen het lichaam van Christus en bouwen het op door de verkondiging van en het onderricht in het Woord van God, door de viering van de sacramenten en door leiding te geven aan het leven van de gemeenschap in haar eredienst, haar zending en haar dienstbetoon.’ 15 Alle leden van het lichaam, geordineerd en leek, zijn als Gods priesterlijk volk onderling met elkaar verbonden. Geordineerde ambtsdragers herinneren de gemeenschap aan haar afhankelijkheid van Jezus Christus, die de bron is van haar eenheid en zending, zoals zij ook hun eigen ambt zien als van hem afhankelijk. Tegelijk vervullen zij hun roeping in en voor de Kerk; zij hebben haar erkenning, steun en bemoediging nodig. 20. Bij kerken van verschillende tradities bestond brede overeenstemming dat de plaats van het ambt van vitaal belang is. Dit werd kort uitgedrukt in het document van Geloof en Kerkorde Doop, eucharistie en ambt (1982) waarin wordt gesteld dat ‘de Kerk nooit zonder personen is geweest die een speciaal gezag en een speciale verantwoordelijkheid hebben’ en daarbij aantekende dat ‘Jezus de leerlingen koos en uitzond om getuigen van het koninkrijk te zijn’. 16 De zending die Jezus in Mat. 28 de elf toevertrouwde brengt met zich mee ‘een ambt van woord, sacrament en toezicht dat door Christus aan de Kerk is gegeven en dat door sommige van haar leden moet worden uitgeoefend voor het goed van allen. Deze drie- voudige functie van het ambt maakt de Kerk geschikt voor haar zending in de wereld.’ 17 Overeengekomen verklaringen maken duidelijk dat het koninklijk priesterschap van het hele volk van God (1 Petr. 2,9) en een speciaal geordineerd ambt beide belangrijke aspecten van de Kerk zijn en niet moeten worden gezien als elkaar uitsluitende alternatieven. Maar tegelijk 15 Doop, eucharistie en ambt (Lima- of BEM-rapport), Amersfoort 1982, Ambt § 13. 16 Ibid. § 9. 17 Gereformeerd/rooms-katholieke dialoog, ‘Naar een gemeenschappelijk verstaan van de Kerk’ § 132, Growth in Agreement II , 810; Ned. vert. (zie noot 10), 61. Zie ook het luthers/rooms-katholiek rapport ‘Ministry in the Church’ §17 in H. Meyer/L.Vischer (eds.), Growth in Agreement. Reports and Agreed Statements of Ecumenical Conversations on a World Level , Ramsey (Paulist Press)/Genève (WCC) 1984, 252-253: ‘Het Nieuwe Testa- ment laat zien hoe van onder de ambten een speciaal ambt naar boven kwam dat gezien werd als staande in de opvolging van de door Jezus gezonden apostelen. Zo’n speciaal ambt bleek nodig te zijn met het oog op het lei- derschap in de gemeenten. Men kan daarom zeggen dat volgens het Nieuwe Testament het “speciale ambt” dat door Jezus met de roeping en de zending van de apostelen in het leven was geroepen “toen noodzakelijk was – en wezenlijk is in alle tijden en omstandigheden”’. De methodistisch/rooms-katholieke dialoog ‘Toward a State- ment on the Church’ bevestigt dat ‘de Kerk altijd een van God gegeven ambt nodig heeft gehad.’ vgl. Growth in Agreement II , 588, § 29.

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=