Jaargang 49 Nummer 2

POKROF 9 Het fragment uit het hoofdstuk ‘De grootinquisi- teur’ van ‘De gebroeders Karamazov’ geeft een deel van het gesprek weer van de grootinquisiteur met Jezus. Of beter, van het betoog van de eerste tegen de laatste, want Jezus zegt tijdens het lange gesprek geen woord. De passage raakt de kern van de christelijke geloofs- houding, de tegenstelling tussen vrije geloofsover- gave en het religieuze machtswoord. Dostojevski ziet in de afwijzing door Jezus van de drievoudige poging van de satan om hem te verleiden tot won- deren en machtsvertoon de basis voor de ware geloofshouding tegenover God. Geloof kan niet zijn gebaseerd op imponering door wonderen, mysterie of gezag, God wil dat de mens zonder die hulpmid- delen kiest voor hem. Maar de mens wil zichtbare tekenen, overtuigende argumenten of duidelijke aanwijzingen. Eigenlijk wil hij helemaal niet met de keus opgescheept worden, met de voortdurende noodzaak beslissingen te nemen in kwesties van goed en kwaad, hij wil geen gewetensnood maar zekerheid. Kortom, de mens verkiest institutioneel gezag boven vrijheid. De grootinquisiteur maakt Jezus duidelijk dat hij het de mens alleen maar moeilijk heeft gemaakt en dat hijzelf, de vertegen- woordiger van de kerk, de mens uit zijn gewetens- nood heeft verlost. Een oppervlakkige interpretatie van de legende van de grootinquisiteur ziet er een aanval in op de katholieke kerk, maar Dostojevski is hier niet de slavofiele ideoloog uit zijn ‘Dagboek’, maar de scherpe analyticus van de menselijke ziel en met name van de religieuze psyche. De geïnstitutio- naliseerde kerk is het object van zijn literair-theolo- gische demasqué, iedere kerk kan zich de kritiek aantrekken. De drievoudige verleidingen van de gelovigen spelen een rol in zowel de katholieke als de orthodoxe kerk: wonderdoende iconen en won- derdoende Mariabeelden, het mysterieuze van de geësthetiseerde liturgie en het machtswoord van kerkleiders. Alleen het laatste is inderdaad explici- eter in de pauselijke monarchie. Ik heb de legende steeds gelezen als kritiek op alle uiterlijk vertoon in de kerken, uiterlijke pracht en macht die Jezus in zijn confrontatie met de satan heeft afgewezen. Het zijn juist die dingen die wij religieus koesteren als afbeeldingen en rituelen die de mens verleiden tot geloofsduidelijkheid. Het behaagt de mens en dat schijnt hij nodig te hebben om zijn geloof te bevestigen. Het is immers moei- lijker het geloof te beleven zonder die prachtige religieuze vormgeving, vanuit een totale religieuze ontlediging. Ook de niet-christelijke religies werken met wonderverhalen en mysterie-effecten op het gemoed van de mens. Het geloof in de God van Christus staat daar boven. Christelijk geloven is veel moeilijker dan ‘religieus zijn’. Het is ook de constantijnse macht van de kerken, nog eens versterkt in de pauselijke, maar in principe even aanwezig in de nostalgisch gekoesterde ortho- doxe kerk-staatsymfonie, die contrasteert met het christelijke appèl op gewetensvrijheid en persoon- lijke keuze voor God. De mens voelt zich echter veel zelfverzekerder in een collectivistisch kerkbewust- zijn dan in de gemoedsbezwarende opdracht tot eigen verantwoordelijkheid. Zoals gezegd, deze lezing van Dostojevski gaat dieper dan een slavofiele, en de grootheid van Dostojevski ligt juist in zijn vermogen zijn eigen ideologie te overstijgen als hij het heeft over de religieuze exis- tentie van de mens. Daarom is hij een klassieke schrijver en originele religieuze denker. Wil van den Bercken Bijzonder hoogleraar aan het Instituut voor Oosters Christendom DRIEVOUDIGE VERLEIDING

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=