Perspectief 2018-41

2018 - 41 De Kerk als sacrament 47 Re ag eer verbonden wordt met Jezus’ wondertekenen maar ook met de aanstoot die mensen aan zijn woorden en daden namen, moeten we er rekening mee houden dat ook het teken dat de Kerk is een steen des aanstoots zal zijn, een teken dat de wereld weerspreekt (de evangelische theoloog Ernst Käsemann). De kritiek die protestantse, vooral Duitse theologen eerder hadden geuit op de wijze waarop rooms-katholieke theologen op het concilie over de Kerk als teken en zelfs sacrament hadden gesproken zorgde ervoor dat binnen de Wereldraad met enige reserve over dit tekenkarakter gesproken werd. Zij herinnerden er graag aan dat de Kerk ook een ecclesia Crucis is en zelf onder het kruis en onder het oordeel staat. In 1990 wordt dit project afgesloten met het document Church and World met de ondertitel die we al kennen: The Unity of the Church and the Renewal of the Human Community (FO 151). In hoofdstuk III van deze tekst wordt de Kerk geplaatst als middenterm tussen het rijk Gods en de mensheid. Als mysterie en teken verwijst zij naar en is zij dienstbaar aan het werk van de Drie-Ene God voor de redding en vernieuwing van de hele mensheid.’ (III. 5). We zien dat intussen aan de eerder gebruikte term ‘teken’ nu die van ‘mysterie’ is toegevoegd en zelfs daarvóór is geplaatst en in die volgorde behandeld wordt. Het mysterie is christologisch en goddelijk van aard (Ef. en Kol.). Mysterie en teken zijn complementair; het zijn twee elkaar aanvullende ecclesiologische perspectieven, waarvan het ene de goddelijke aard (verwezen wordt naar Ef. en Kol.) en het tweede de menselijk aard van de Kerk uitdrukt (III. 23). De Kerk deelt in dat mysterie en daardoor is zij meer dan een teken dat naar de betekende werkelijkheid alleen maar verwijst als iets wat boven en buiten haar ligt. Het mysterie dat de Kerk is ‘vult’ het teken dat zij in en voor de wereld is (III. 17). Als teken is de Kerk altijd ook een menselijke, historische werkelijkheid. De spanning met haar mysteriekarakter wordt niet opgelost door de goddelijke en menselijke aard van elkaar los te maken (III. 23). Wat hier gezegd wordt over de eenheid van de goddelijke en menselijke natuur ( nature ) van de Kerk roept de herinnering op aan LG 8, waar we lezen dat ‘…. de aardse Kerk en de met hemelse gaven bedeelde Kerk’ niet als twee dingen mogen worden beschouwd; ‘ze vormen integendeel één complexe werkelijkheid, samengesteld uit een goddelijk en een menselijk element.’ Door de spanningsvolle verbondenheid van mysterie en teken kan de Kerk een teken worden dat zichzelf weerspreekt. - Deze laatste zin kan eventueel worden toegelicht met

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=