Jaargang 67 Nummer 4

Pokrof 4 ties geïnspireerd op volksmuziek, veel kerk- muziek in traditionele en in moderne Westerse stijlen. Zijn oeuvre is bij altijd a capella (zonder begeleiding), zoals gebruikelijk in de Ortho- doxe kerk. Onderzoeknaar folklore In de 19e eeuw beleefden Europa en Servië de opkomst van de romantiek. Men ging op zoek naar het unieke karakter, naar de ‘ziel’ van het eigen volk. Het Duitse woord daarvoor is ‘Volks- tümlichkeit’, in het Russisch vertaald met ‘Naródnostj’. Die ziel zou o.a. te vinden zijn in de volksmuziek op het platteland. In Rusland werkte Vasílij Andréjev (1861-1918) de volks- muziek om voor ensembles van balalaika’s en domra’s (beide snaarinstrumenten, red.) in navolging van de toenmalige mandoline- orkesten in Frankrijk en Italië. Dat genre bleef populair in de Sovjet-Unie en in de emigratie. Het werd later versimpeld in een stijl, die mijn Russische muziekvrienden nu kritisch ‘street- proletarian’ noemen. Andrejev stierf plotseling in 1918 tijdens een tournee voor soldaten van het Rode Leger aan het front. Hij had voor de revolutie gekozen en haalde dus alle religieuze elementen uit de volksmuziek weg. Mokranjac had een meer moderne wetenschappelijke be- nadering. Hij wilde volksmuziek weergeven “zoals het door de mensen zelf gezongen werd”, onbewerkt, niet gecensureerd en dus inclusief de religieuze tradities. Hij kon nog geen ge- bruik maken van opnameapparatuur en moest het dus hebben van zijn gehoor en geheugen. Hij deed vooral onderzoek in de regio’s Levac en Kosovo, waar hij ook enkele Turkse melodieën noteerde. Hij gaf bij de partituur steeds aan bij welke gelegenheid het lied gezongen werd (bruiloft, begrafenis, liefde, oogst, Paasfeest, arbeid, Slava- feest), waar hij het ge- hoord had en van wie, hoe je het moest interprete- ren en hoe je er eventueel op kon dansen. Hij legt ook de rituelen uit: “Wanneer iemand de laatste adem uitblaast, moet men bij het hoofdeind van het bed een kaars aansteken. De weduwe of wanneer er geen weduwe is iemand anders, moet naar buiten gaan en in de tuin of op een plaats waar het goed hoorbaar is beginnen klaagzangen te zingen. …..” Wanneer je alles optelt wat hij heeft gepubliceerd en wat later in zijn privé- archief terug gevonden is, kom je op zo’n 420 liederen en melodieën. Volksmuziek bleef de belangrijkste inspiratiebron van Mokranjac en hij verwerkte die in veel van zijn composities in westerse stijlen. Hij stond daarin in Midden- Europa niet alleen. Béla Bartók (1881- 1945) heeft veel onderzoek gedaan naar Roemeense en Hongaarse volksmuziek in zijn geboorte- streek Transsylvanië. Hij had al wel de beschikking over opnameapparatuur. Dat is uiteindelijk in drie dikke delen uitgegeven door Martinus Nijhoff (Den Haag, 1940), nog steeds een standaard-werk. “Het waren de gelukkig- ste dagen van mijn leven die ik in dorpen te midden van de boeren doorbracht”, zegt Bartók, wiens leven ongelukkig eindigde in de VS. En dat klinkt voortdurend door in zijn eigenzinnige neoklassieke composities. Kerkmuziek Mokranjac heeft zich in twee heel verschil- lende stijlen van kerkmuziek begeven. De eerste stijl noemt men nu ‘naródnije’ (volks- zang). Hij had daarmee als kind al kennis gemaakt en later opnieuw tijdens zijn tochten door het platteland. Het zijn geen nieuwe com- posities, maar bewerkingen, vereenvoudigin- gen van de traditionele eenstemmige zang soms Het geboortehuis vanMokran- jac. (Foto: Wikipedia)

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=