Jaargang 67 Nummer 2

Pokrof 8 ten er zelfs geen levensmiddelen heen gezonden wor- den door familieleden. … Vergeten wij tenslotte niet het electrische licht, dat de gehele nacht brandt, de nachtelijke verhoren …, die met een waas van geheimzinnigheid zijn omgeven. … Na enige tijd begint men de volle klaarheid van geest te verliezen. Men krijgt zenuwaanvallen en inwendige ziektes.” “In deze volstrekte eenzaamheid … is gebed het enigste middel des heils, waardoor men geestelijk evenwicht bewaren kan.” Veel gebeden kende men uit het hoofd. Na een proces van zes maanden werden ze alle- maal veroordeeld tot gevangenisstraffen van tien tot vijf jaar of verbanningen naar ver afge- legen werkkampen. De beschuldigingen waren formeel en absurd. Het lukte Josaphata nog hen van afstand uit te zwaaien op het station. Een triest moment. In het klooster behielden ze slechts één kamer. Het lukte nog een deel van de inventaris bij vrienden of bij de Latijnse kerk onder te brengen. Dat werd verkocht ten gun- ste van de zusters. Het grootste deel werd geconfisceerd en verdween. Een tijd lang was er nog contact mogelijk via brieven en lukte het nog via behulpzame mensen voedsel en spullen op te sturen als gebedenboeken en Bijbels. Maar dat werd steeds moeilijker. Er was na 1927 nog één zuster in vrijheid, die kon helpen, maar : “ Zij had hiervoor in het geheel geen midde- len en kon op de familie der zusters niet rekenen, wijl deze, schismatiek gebleven, vijandig stonden tegen het Katholicisme.” De meeste zusters kwamen verspreid terecht in dorpen rond de rivier de Ob, tot in het hoge Noorden. Er was daar nauwelijks huisvesting. Men moest intrekken bij inheemse gezinnen, met alleen een deel van een kamer of in één grote ruimte voor iedereen inclusief de dieren. Men leed onder harde arbeid, slecht eten en gebrek aan medische verzorging. “Het vreselijkst waren de verplaatsingen. Dikwijls gebeurde het dat men nauwelijks de tijd had gehad een bestaan te scheppen.” Men verplaatste de gevangenen vaak, omdat men wilde voorkomen dat er een band met de plaatselijke bevolking zou ont- staan. Opvallend is dat er ook in deze zware tij- den nergens blijkt dat er ook maar enig contact was met Orthodoxe gelovigen. De zusters waren in de gevangenis vaak een voorbeeld voor hun medegevangenen. Moeder Anna wordt zelfs vermeld in het boek de ‘Goelach-archipel‘ van Solzjenitsyn. Ze beleef- den hun ontberingen als deelhebben aan het lij- den van Christus. Geleidelijk kwamen de mees- te zusters weer vrij, maar mochten niet naar grote steden als Moskou terugkeren. Soms von- den ze in kleinere Russische steden nog een katholieke gemeenschap. Moeder Anna werd in 1934 vrijgelaten, omdat ze borstkanker had. Maar toen ze zich inMoskou bij haar geloofsge- noten had gevoegd werd ze opnieuw gearres- teerd. Ze stierf in 1936, 54 jaar oud. In 2002 begon het Vaticaan een onderzoek naar haar leven met het oog op een mogelijke zaligverkla- ring. Ik weet niet of dat ook gebeurd is. Twee zusters hebben de verbanningen en de Tweede Wereldoorlog overleefd en waren in de jaren ’70 nog actief. Het woord “schismatiek” wordt helaas in de Orthodoxe Kerk nog wel gebruikt vooral om elkaar uit te schelden. In de Rooms-katholieke Kerk is het bekeren van Rusland niet meer aan de orde. De tijden zijn veranderd. Dit boekje is een indrukwekkend tijdsdocument en een mooi getuigenis van het leven en het lijden van de zusters tijdens het communistische regime. Paul Baars Moeder Anna Abrikosova, priorin van het klooster der Dominicanessen te Moskou (Foto: Wikimedia- Commons).

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=