Jaargang 66 Nummer 2

Pokrof 1 0 Mor Polycarpus de structuur van het proefschrift. Vervolgens biedt hij een geschiedenis van de bestudering van het onderwerp. Daarin wordt allereerst de stand van zaken geboden. Mor Polycarpus laat zien dat het onderwerp al eer- der voor de Latijnse traditie is onderzocht, o.a. door Edward E. Malone in zijn boek The monk and the martyr: the monk as the successor of the mar- tyr (De monnik en de martelaar: de monnik als de opvolger van de martelaar) uit 1950. Malone laat in zijn boek het parallellisme zien dat bestaat tus- sen enerzijds het martelaarschap en de monastie- ke professie en anderzijds de doop. Hij werkt het martelaarschap uit als een substituut van het doopsel: martelaarschap is het doopsel van bloed. Er is een soort driehoek martelaarschap-doop- monachisme als tweede doopsel. Het boek heeft niet de bedoeling in te gaan op de actualiteit van het martelaarschap heden ten dage onder de christenen in het Midden-Oosten, behalve dan dat Mor Polycarpus vermeldt bij het martelaarschap als doopsel van bloed dat er tot op de dag van vandaag in bepaalde Syrische kerken, waaronder de Syrisch-orthodoxe Kerk, de traditie bestaat de lichamen van martelaren bij het afleggen niet te wassen. Voor de oosters-orthodoxe traditie heeft bisschop Kallistos Ware het thema onderzocht in zijn artikel ‘The Seed of the Church: Martyrdom as a Universal Vocation’ (Het zaad van de Kerk: martelaarschap als een universele roeping). Verder schrijft Mar Polycarpus over de monastieke professie als tweede doopsel in het Latijnse chris- tendom bij auteurs als Jean Leclercq en Christophe Vuillaume e.a. In hoofdstuk Twee onderzoekt Mor Polycarpus de ‘proto-monastieke’ traditie en hoe deze past in de ontwikkeling van het eigenlijke monachis- me in de vierde eeuw. Dit was de traditie die vooraf ging aan het eigenlijke monachisme dat pas later vanuit Egypte naar het Syrische gebied overwaaide. Voor het Syrische ‘proto-monachisme’ zijn er drie bronnen. Allereerst is daar Afrahat, die leefde in de 4 e eeuw en woonde in een gebied dat nu tot Irak behoort. Ten tweede is daar Efrem de Syriër, afkomstig uit de stad Nisibis en de laatste tien jaar van zijn leven woonachtig in Edessa. Beide steden behoorden toen Efrem er woonde tot het Romeinse Rijk. Hij schreef proza en poëzie. Meer dan 400 werken hebben de tand des tijds over- leefd. Hij was een groot theoloog en dichter, die ervoor koos zijn theologie uit te drukken via de poëzie. Een derde en laatste bron is het Liber Graduum, het Boek der Treden van een anoniem auteur uit het Perzische Rijk van de 4 e eeuw. Het Liber Graduum is een collectie van 30 preken. Hoe zag het proto-monachisme eruit? De mensen die een proto-monastieke levens wijze aanhingen worden o.a. ih. idoye en bnay qyomo genoemd. Ih. idoye (enkelvoud van ih. idoye), letterlijk ‘enigge- borene‘, kon verwijzen naar iemand zonder vrouw of gezin; iemand die enkelvoudig van hart was en iemand die verenigd was met de Eniggeborene, Christus. De ih. idoye was een navolger van Christus, de Ih. idoye; hij is enkelvoudig van geest voor Christus, hij is alleenstaand in de zin van celibatair. De bnay qyomo waren de zonen (en dochters), de leden van de qyomo. De qyomo was de ascetische gelof- te die werd gemaakt door de maagden (mannen en vrouwen) en door de qadiše, de gehuwden die hebben afgezien van sexueel contact, waarschijn- lijk bij hun doopsel op volwassen leeftijd. Kortom, mensen die het godgewijde leven hebben aan- vaard. De late vierde en vroege vijfde eeuw zijn een keer- punt in de geschiedenis van het Syrische ascetis- me. De inheemse vormen van ascetisme zoals de ih. idoye en bnay qyomo ondergingen een omvor- ming als resultaat van hun geleidelijke fusie met het Egyptische model van monachisme. Er was o.a. meer nadruk op zich terugtrekken, zoals de traditie van het Egyptische monnikendom was. De term ih. idoye wordt nu het woord voor monnik in de moderne zin van het woord, in het bijzonder de kluizenaar. In hoofdstuk Drie wordt de structuur van de monastieke professie in de West-Syrische traditie beschreven. Mor Polycarpus behandelt de traditie van teksten en handschriften. Hierna beschrijft hij de structuur van de verschillende rituelen, met het inleidende gebed, de liturgie van het Woord, het noemen van de Bijbellezingen die er worden gele- zen uit zowel het Oude als het Nieuwe Testament, de voorbeden en de vermaning door de abt, de ‘mystery rites’, zoals de consignatie (bestempeling van het voorhoofd), de tonsuur, het afdoen van de oude kleding, het zich bekleden met de nieuwe kleding, het wassen van de voeten, de incorporatie

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=