Jaargang 64 Nummer 4

Pokrof 1 3 De Zeven Slapers van Efeze Op 22 oktober a.s. viert de Byzantijnse liturgie de gedachtenis van de ‘Zeven Heilige Jongeren en Martelaren van Efeze’. Deze legendarische heiligen zijn ook afgelopen 4 augustus al herdacht. We zien ze hier slapend in een grot op een negentiende-eeuwse icoon uit Rusland. Een van de eerste getuigenissen over deze heilige jongeren van Efeze vinden we in een memra , d.w.z. een preek in dichtvorm, van de Syrische hymnendichter Jacob van Seroeg (451-521). Het zijn dan acht jongemannen: een zekere Jamblichus, Jamlika in het Syrisch, en zijn zeven gezellen. De Romeinse heidense keizer Decius, die historisch gezien regeerde van 249 tot 251 n.C., zou een feest afgekondigd hebben ter ere van de goden. Iedereen moet aan hen wierook offeren. In Efeze, de stad van de moedergodin Artemis, zijn er enkele koppige weigeraars, jonge christenen: “De zoon van de prefect en zijn zeven gezellen zeiden luid en duidelijk: ‘Wij gaan niet door de knieën voor stomme afgoden, werk van mensenhanden. Wij hebben de Heer der hemelen, Hij zal ons helpen, voor Hém zullen wij buigen, Hém bieden wij de zuiverheid van ons hart aan. Ú hebt als koning Zeus en Apollo, samen met Artemis; wíj echter hebben de Vader en de Zoon, tezamen met de heilige Geest.’ “ Het relaas doet enigszins denken aan het oudtestamentische verhaal van de drie jongelingen in de vuuroven uit het boek Daniël, hoofdstuk 3. Dáár de Babylonische koning Nebukadnessar die de Judese jongemannen onverrichterzake verordonneert het gouden afgodsbeeld te aanbidden, híér een Romeins keizer die christelijke jongeren eveneens opdracht geeft tot afgodendienst. De keizer, verbolgen over hun weigering, zet hen gevangen. Maar ze ontsnappen. Hoog in de bergen vluch- ten ze een grot in. Daar ontslapen ze, als martelaren voor het geloof. “De Heer […] nam hun geesten en voerde deze ten hemel, hun lichamen liet Hij bewaken door een Wachter (= engel).” Voor de grot verrijst een muurtje. Twee prinsen aanschouwen het gebeuren en plaatsen enkele pla- quettes bij de grot met daarop “ de namen van de zonen van het licht en de reden waarom de jon- geren zich in de grot hadden verborgen alsook in welke tijd ze voor keizer Decius waren gevlucht. ” Als “372 jaar” later – aldus met flinke overdrijving Jakob van Seroeg – een man bij de grot een schaapskooi wil bouwen en de mooi afgewerkte stenen van het muurtje daarvoor gebruikt, worden de jongeren door het binnenvallende licht gewekt. Dit gebeuren wordt gesitu-

RkJQdWJsaXNoZXIy MzgxMzI=